De culturele en symbolische scheiding tussen geest en lichaam schijnt volgens velen typisch (modern-) Westers te zijn. Dit is mogelijk ten dele waar, maar kan wel genuanceerd worden. Met name als men naar voedsel- en eet-symboliek kijkt, treft men daarvan ook vele culturele voorbeelden in Westerse landen aan: de nationalistische/regionale trots op de eigen keuken is een voorbeeld daarvan. Is die “eigen” keuken altijd lekkerder qua smaak – wat ook subjectief is veelal – of inherent gezonder voor het menselijk lichaam? Vaak niet eens, maar het is deel van de culturele identiteit geworden. Vaak is het niet eens echt altijd “eigen”: de pasta kwam oorspronkelijk via China en Azië naar Italië (reizen Marco Polo).
Religies en spirituele bewegingen zijn er natuurlijk ook in het Westen. Het Jodendom en Christendom zijn uiteraard historisch invloedrijk in Europa, en de Islam heeft verwantschap met deze andere Abrahamische religies – de Koran bouwt deels voort op de Bijbel - , en had ook wel indirecte culturele invloed op Europa (o.m. via Moors Spanje), ook op culinair gebied. Niet iedereen weet dat het verbod op varkensvlees bij Moslims, oorspronkelijk overgenomen is van de Joden, die Mohammed trof in Arabië. Christenen hadden en hebben ook symbolische eetgewoonten: vasten (verminderd in vergelijking met de Islam), en, bijvoorbeeld, geen vis op vrijdag bij katholieken.
In de historisch nogal invloedrijke Bijbel, Leviticus 11, en de regels voor Nazireeërs (Bijbelboek Numeri 6:1-21) staan ook richtlijnen voor voeding.
Meer recent heeft ook de in Japan ontstane en op het zenboeddhisme gebaseerde macrobiotiek (een eetcultuur en levenswijze) invloed onder mensen in het Westen. Vaak onder spiritueel zogenaamde “New Age” aanhangers.
VOEDSEL VERKRIJGEN
De stappen voorafgaand aan eten in de menselijke geschiedenis, verzamelen, later tuin- en landbouw, zijn even zeer vooral als iets praktisch en prozaïsch te zien. Symboliek hoeft daar niet aan verbonden te worden (gebeurt vaak wel): sociale betekenis lijkt echter onvermijdelijk. In een recensie die ik ooit schreef van het boek ‘Antropologie voor Dummies’ vond ik interessant dat ook zoiets praktisch als de opslag van voedsel de menselijke culturele ontwikkeling uiteindelijk beïnvloedde. Zo werd men erdoor sedentairder en kon men verhandelen. Iets met ergens een hoog “nogal wiedes” gehalte, maar toch ook weer even goed om te beseffen.
Bij een grotere schaal (en opslag van overschotten) kwam immers ook de handel met omliggende gebieden. De nog grootschaliger wereldhandel van later begon toch vooral met het imperialisme en kolonialisme: het Romeinse Rijk was daar een vroeg voorbeeld van, gevolgd door bijvoorbeeld later Arabieren, en Italiaanse stadstaten als Genua, Venetië, en weer iets later het kolonialisme van Spanje, Portugal, Groot Brittannië, Frankrijk, Nederland e.a.
Voedsel werd van ver gehaald en ver verbouwd om klimatologische redenen. Daarbij kwam historisch zoals bekend heel wat dwang, overheersing, en uitbuiting bij kijken. Het kolonialisme versterkte het racisme en de superioriteitswaan van Europese volkeren, waardoor we weer bij de culturele symboliek zijn beland. Globalisering en internationaal kapitalisme vloeien historisch voort uit dit kolonialisme.
De voedsel- en levensmiddelenmarkt is sindsdien natuurlijk uitermate geïnternationaliseerd. Veel van wat tot het gangbare voedsel in Europa is gaan behoren: aardappelen, bananen, kiwi, en heel veel andere levensmiddelen komen oorspronkelijk uit andere werelddelen.
CULTURELE IDENTITEIT
Ik zou verder willen in gaan op de band tussen eet- en drinkpatronen en culturele (of religieuze) identiteit. Ik voeg dus de variabel “identiteit” toe aan het voorafgaande. Die identiteit kan van een groep zijn: generationeel overgebracht en collectief (zoals bij georganiseerde religies), of recenter - vaak in Westerse landen - een individuele keuze van mensen die vrij willen denken, maar toch ergens “cultureel”of ‘symbolisch” bij willen horen: de groene beweging, de macrobioten, vegetariërs en veganisten, de “raw food” scene etcetera.
India is een interessant geval van religieuze groepsidentiteiten omdat er veel Islamieten en Hindoes wonen, naast mensen met andere religies (veelal door elkaar): sommigen eten varkens en geen koeien, of koeien maar geen varkens. De Sikhs hebben weer andere eetgewoonten, en er zijn ook de nodige vegetarische groepen in India.
Afrika is zeker ook interessant, bijvoorbeeld een land als Ethiopië: daar is paardenvlees eten bijvoorbeeld taboe. Behalve de Islamieten en joden, hebben ook Orthodoxe Christelijke Ethiopiërs het taboe op het eten van varkensvlees, alsook schaalvissen. Anders dan de Christenen thans in Europa dus.. In andere spirituele systemen in Afrika - waarbij geesten of voorouders tijdelijk bezit nemen van mensen – spelen specifiek(e) voedsel en drank ook een rol bij de spirituele rituelen, vaak via complexe en uitgebreide standaarden en richtlijnen. In de Yoruba-religies in Nigeria, Benin en omgeving (ook voortlevend in de Amerika’s) horen bij de verschillende godheden/geesten – en verschillende rituelen - ook verschillende voedselwaren.
MACHT
Zowel bij de meer georganiseerde religies: zoals Islam, Christendom, Hindoeïsme en andere, als ook wel bij “de keuken als deel van nationale trots”, en bij meer sektarische nieuwere bewegingen (New Age e.a.) komt een andere, onprettige variabel om de hoek kijken: macht. Dergelijke systemen worden al snel onderdrukkend ten opzichte van de individuele vrijheid.
Iets wat met je eigen lichaam te maken heeft (voedsel om in leven te blijven en fit genoeg te zijn) wordt iets waar anderen iets over te zeggen krijgen: ouders of zelfs de gemeenschap. Iemands seksualiteit is ook zo´n lichamelijk, individueel iets waar machtswellustelingen graag controle over hebben. Met name als de factor angst of mysterie een rol speelt. Denk aan de controle over vrouwen en hun seksualiteit in de grote religies het Christendom en de Islam (en andere), veel meer dan over mannen en hun seksualiteit. Derhalve zei de Jamaicaanse denker en dichter Mutabaruka dat de Bijbel en andere heilige boeken van grote religies geschreven zijn door onzekere mannen. Arnon Grunberg schreef verder bijvoorbeeld in zijn stukje op de voorpagina van de Volkskrant dat mannen angst voor de vrouwelijke seksualiteit hebben, maar ook dat vrouwen zelf die angst hebben geïnternaliseerd.
Al zouden machtige mannen die eetregels ooit hebben bedacht, beide ouders – ook moeders - kunnen hun ideeën hieromtrent doorgeven aan hun kinderen, vaak met goede bedoelingen, en soms echt gezonde gewoonten, maar soms ook ongezonde eet- en drinkgewoonten doorgeven.
Macht is er ook bij de symbolische betekenis die bepaalde luxueuze etenswaren kregen bij rijkere Europeanen: levens- en genotsmiddelen uit koloniën en veelal door uitbuiting en slavernij verbouwd, zoals rietsuiker, tabak, rum, bepaalde vruchten en groenten etcetera. Later verspreidde de consumptie zich breder onder de bevolking in Europa, maar het gaf status aan.
Los van de machtskwestie kan eten een middel zijn om een eigen identiteit te ontwikkelen, en daarmee connectie met andere mensen te zoeken: een diepe menselijke behoefte. Die identiteit kan ook juist van relatief machtelozen in een samenleving zijn.
RASTAFARI
Een goed, ouder voorbeeld van een bewuste, alternatieve identiteit - van arme, machteloze mensen - waarin voedsel en levensmiddelen een rol spelen is de Rastafari-beweging. Deze is in de 1930s op het eiland Jamaica ontstaan. Het begon als een op Afrika-gerichte zwarte trots (Black Power) beweging, met een spirituele component: Haile Selassie – in 1930 gekroond als keizer van het onafhankelijke Afrikaanse land Ethiopië - werd een symbool van Afrikaanse trots, en ook als goddelijk gezien. Uit rebellie - en als uiting van een Afrikaanse identiteit en origine – begon een groep Jamaicanen in de Engelse kolonie Jamaica Selassie te vereren in plaats van de Britse koning. De ideeën van zwart zelfbewustzijn en Afrikaanse trots van Marcus Garvey (geboren Jamaicaan) vormden deels de basis van de Rastafari-beweging. Garvey zou ook de kroning van Selassie voorspeld hebben en geduid hebben als een teken van wereldwijde Afrikaanse/zwarte bevrijding.
Dit is de diepere historische kern: Black Power, Afrika, eigen identiteit, en antikolonialisme als identiteit. Een directe relatie met voedsel lijkt er zo niet te zijn, anders dan dat het “spirituele” gedeelte grotendeels op het al bekende Judeo-Christelijke gedachtegoed gebaseerd werd (en dus met die genoemde Bijbelse eet-richtlijnen).
Al vroeg kwam echter ook “voedsel” als specifieker voor de eigen identiteit bij de Rastafari-beweging kijken. Dit had deels te maken met het idee van “zelfvoorzienend” willen zijn – los zijn van het systeem -, maar ook met de kwaliteit van eten: de balans met de natuur die gezocht werd: om gezond te blijven, maar ook als een soort spirituele bevrijding van het Westerse systeem, “Babylon” genoemd. Het natuurlijke, organische werd hierbij geprefereerd boven het kunstmatige van Babylon. Er ontstond een vegetarische, onbewerkte keuken die veel Rastafari eigen werd: hoewel niet uniform over de hele beweging: sommige groepen onder de Rastafari aten/eten weleens vis of vlees. Evenwel werd de vegetarische, natuurlijke keuken deel van de Rastafari-identiteit: eigenlijk al sinds ongeveer 1940. Daarmee werd, zoals in het recent verschenen boek ‘Congotay, congotay : a global history of Caribbean food’ (2014) (zie: http://www.amazon.com/Congotay-Global-History-Caribbean-Food/dp/0765642166) stond: “the Rastafarian cuisine.. one of the world’s first antiglobalization diets”.
In andere woorden: een voorloper van de “groene (eet-) beweging” en de enigszins verwante macrobioten in Japan of Westerse landen. Voorloper, want Rastafari eetgewoonten ontwikkelden zich zo vanaf ongeveer 1940, en de macrobiotiek kwam vooral in de 1950s op. Deze laatste beweging verschilt echter wat dit betreft ook weer in sommige opzichten van de Rastafari-beweging. Zo is de macrobiotiek vooral op zenboeddhisme gebaseerd, inclusief aspecten als de Chi (energiestroom) en het Yin en Yang-principe. Soms gebruiken Rastafari de term Yin en Yang wel, maar niet als norm. Zo wordt het gebruikt als sommige Rasta’s toch een beetje tabak mixen (eigenlijk taboe voor Rasta’s) met de marijuana die ze roken, en dit dan toch legitimeren met het Yin en Yang principe: het goede (marijuana) wordt versterkt door het slechte erbij. Meestal hanteren de Rasta’s echter een terminologie aangaande eten die deels bijbels (Nazarite vow e.d.) en deels Afrikaans of Afro-Jamaicaans/Creools is. Daarnaast dus af en toe een geleende Boeddhistische of Taoistische term.
Reggae-muziek is sterk door de Rastafari-beweging beïnvloed, en in songs van Rastafari-aanhangende reggae-artiesten komt voedsel als thema regelmatig terug. Hierbij wordt natuurlijk, vegetarisch eten bepleit tegenover de “junk food” en gemanipuleerd supermarkt-voedsel, en worden “deadas”, zoals Rasta’s in Jamaica vlees van vermoorde dieren noemen, afgekeurd.
Dat laatste wijst ook op de vanzelfsprekende maar doorberedeneerde band met “leven” die eten voor Rasta’s heeft. Hoe dan ook moet je eten om te overleven – zie de Nederlandse term “levensmiddelen”- , maar "beter" leven door beter eten, zeg maar.. Iets dergelijks pretenderen macrobioten ook (ook de term “macrobioten”, is afgeleid uit het Grieks en betekent iets van “meer” of “langer” – macro – leven). De invulling ervan verschilt, ook wat betreft wat wel en niet gegeten mag worden tussen beide bewegingen; ook al is er schijnbaar een vergelijkbaar doel.
Daarnaast zijn er ook symbolische aspecten die verschillen. Schijnbaar vooral gericht op kwaliteit van het leven en lichamelijke gezondheid, worden door sommige Rastafari ook symbolische waarden aan voedsel gehecht. Vooral specifieke levensmiddelen. Onder de Rasta’s die wel vis eten worden schaaldieren, maar ook de grotere “roofdieren” onder deze vissen juist niet gegeten: dat zou een goedkeuring zijn van de grote vissen die kleine vissen eten en van de roofdieren in de mensen: aspecten die ze bij het kwaadaardige Babylon vinden horen en waar ze zich nu juist van willen distantiëren. Denk aan de regel “These are the big fish who always try to eat down the small fish”, in de songtekst van Bob Marley’s fijne song ‘Guiltiness’.
Deze symboliek mengt zich met cultureel/generationeel overgeleverde kennis van wat gezond is, vaak gestaafd door de huidige wetenschap, en het ook spirituele geloof in de helende kracht van de natuur. Ook marijuana als natuurlijke plant wordt derhalve als een genezend kruid gezien door Rasta’s, naast de kennis die gehanteerd wordt als toepassing van natuurlijke behandeling van ziekten, via passend geachte botanische middelen, zoals specifieke vruchten, kruiden, groenten, en sappen. Het genezende van de natuur hangt ten diepste samen met het basale wereldbeeld van de Rastafari, samen te vatten als “I-and-I consciousness”, als volgt te definiëren: “the merging of the individual with all life forces, the realization that all life flows from the same source , and the collapse of the distance between internal and external, subject and object” (bron: ‘The structure and ethos of Rastafari’ door Ennis B. Edmonds, artikel in bundel ‘Chanting down Babylon : the Rastafari reader’ (1998).
De overeenkomsten met de macrobiotiek zijn er dus, maar eigenlijk alleen oppervlakkig: de sociale context van het ontstaan is echter duidelijk een andere: de een onder armere, onderdrukte mensen in een arm land, de ander ontwikkeld door een Japanner en vooral populair geworden in andere rijke, westerse landen, onder selecte “intellectuele” groepen: vaak meer midden- of hogere klasse dan lagere klasse. Deze laatsten hadden er vaak minder kennis over, alsmede minder geld voor.
Omdat de meeste Rastafari-aanhangers in Jamaica tot de lagere sociale klassen behoorden, werd het I-tal Rastafari dieet zoals hierboven genoemd vooral een “ideaal streven” voor hen, maar in de armoedige praktijk – met weinig keuzes – lastiger consequent te hanteren. Er moest vanwege de armoede wel eens mee geschipperd worden om toch genoeg te kunnen eten. Overleven dus.
KWAAD DAGLICHT
Een interessante, boeiende roman die ik pas heb gelezen gaat deels over macrobiotische eetgewoonten. In de roman ook verbonden met een bepaalde levensopvatting en spiritualiteit. Het is de roman ‘Kwaad Daglicht’ (2013) van de Nederlandse schrijfster Marleen Schefferlie (zie: http://www.bol.com/nl/p/kwaad-daglicht/9200000011356167/).
Schefferlie is een bekende van me, en ook daarom las ik het graag. ‘Kwaad daglicht’ is haar tweede roman.
Vanuit het perspectief van het kind wordt erin het verhaal van een kind, Lena geheten, verteld (14 jaar oud) en haar macrobiotische moeder, Marijke, gescheiden van haar vader (die het kind ook regelmatig bezoekt) die daar minder in gelooft. De moeder pretendeert daarnaast paranormaal begaafd te zijn, helderziend, maar ook “heldervoelend” (wat dat ook wezen mag), en helpt daarmee mensen te “genezen”. Ze probeert haar wereldbeeld - door zenboeddhisme beïnvloed - aan haar opgroeiende kind over te brengen. Daar komt het op neer. De dochter houdt van haar moeder, maar denkt er toch het hare van. Het macrobiotische eten dat ze standaard van haar moeder te eten krijgt vindt ze vaak niet lekker.
Het speelt in de jaren 80 van de 20ste eeuw, wat mij wel relevant lijkt voor het tijdsbeeld. Het is immers niet lang na de hippie-tijd, en was nog steeds een ideologisch bevlogen tijd, waarbij zelfbenoemde progressieve en alternatieve bewegingen relatief wat meer opkwamen en populair waren. Krakers waren bijvoorbeeld ook erg actief in die jaren 80, en die waren vaak anarchistisch ingesteld.
Het speelt ook in Nederland, en toch vooral in een middenklasse-milieu, hoewel niet van heel erg rijke mensen. Mensen die in ieder geval wel wat te besteden hebben en genoeg opties hebben in hun samenleving. Genoeg winkels – ook als alternatief ten opzichte van de supermarkten – naar hun macrobiotische of biologische gading, zeker in de stad.
De moeder in Schefferlie’s ‘Kwaad daglicht’ combineert macrobiotische ideeën met een spiritueel, symbolenrijk wereldbeeld, waarin paranormale gaven, en de terugkeer van “geesten”, alsmede “goede en kwade energiëen” voor komen. De specifieke focus van de moeder heeft dus niet alleen met een voorkeur voor gezond eten te maken, maar ook met spirituele of paranormale aspecten. Dat lijkt mij een redelijk wijdverbreide combinatie in westerse landen: macrobiotisch of biologisch eten en “New Age”- achtige spiritualiteit losjes gebaseerd op Aziatische ideeën (uit Hindoeisme, Boeddhisme e.a.), maar in een geïndividualiseerde vorm.
Daarentegen: een combinatie van biologisch eten met Afrikaanse of Afro-Amerikaanse ideeën (zoals Vodou, Winti, of Rastafari) komt minder voor, zeker buiten de zwarte gemeenschap, hoewel het wel voor komt (blanken beïnvloed door Vodou of Afrikaanse rituelen bijvoorbeeld, gecombineerd met New Age). In Latijns-Amerikaanse landen als Cuba en Brazilië komt het overigens vaker voor dat mensen (vooral) van Europeze afkomst toch met Afrikaanse spiritualiteit (zoals Santería of Candomblé) bezig zijn, maar dat zijn raciaal uiteraard “gemengdere” samenlevingen (zowel sociaal als biologisch) dan de Europeze.
In een persoonlijk schrijven met mij gaf de schrijfster van ‘Kwaad Daglicht’ – Marleen Schefferlie dus – aan dat behalve het fictieve plot de rest van het boek veel autobiografische aspecten uit haar eigen jeugd bevat, wat het voor haar soms moeilijk maakte om het te schrijven.
De moeder lijkt mij een relatief wat streng en bazig type, hoewel ik van ergere voorbeelden heb vernomen. Dat New Age denkbeelden soms kil en ongevoelig kunnen zijn, dat wist ik al. Vooral door geïndividualiseerde varianten van zenboeddhisme-achtige ideeën. Die individualisering geschiedt door specifieke individuen, met hun eigen zwaktes, frustraties, vooroordelen, ontkenning, zelfoverschattig, rancune etcetera. Pervertering van ”mooie” maar abstracte denkbeelden door individuele ego’s lijkt dan bijna onvermijdelijk.
Die kans op corrumpering geldt voor alle spirituele en religieuze bewegingen – denk bijvoorbeeld aan moslimterroristen en ook iemand als Christopher Columbus vond zichzelf een Christen -, maar de sterkere nadruk binnen New Age op “je kunt zelf dingen sturen en oplossen” - een mentaliteit gangbaar onder de Westerse, liberale middenklasse (vooral VVD- en D66-stemmers zeg maar) -wordt uiteindelijk kil en hard als er geen gemeenschapszin is. Zoals ik ooit ergens zei: het probleem met individualisme is dat het vooral op kwam onder mensen die zichzelf al belangrijk genoeg vonden: welgestelde, goed opgeleide Westerlingen dus..
Hier wreekt zich dan ook het middenklasse of hogere klasse-karakter van die Westerse New Age beweging: het kent de onderkant niet: de uitsluiting, armoede, en vernedering. De machteloosheid ook niet: om het eerder genoemde aspect van “macht” er maar weer bij te halen. Samengevat: het kent – uitzonderingen daar gelaten - dit type wanhoop doorgaans niet echt, dus ook niet het echte belang van iets als “troost”. Daarnaast nemen veel New Age-aanhangers (niet allemaal) een wat kille houding aan als mensen iets overkomt. Ik heb mensen horen betogen dat kanker of andere ziekten in mensen komen omdat diegenen willen geloven dat ze het hebben, en ook omdat ze hun immuniteit tegen kwade energie verwaarloosd hebben. Ook andere (onterechte) varianten op ‘eigen schuld, dikke bult’ zijn gangbaar in de New Age-beweging.
Je staat dan met New Age toch vaker alleen in je pijn. Rastafari-aanhangers, maar ook bijvoorbeeld Winti-aanhangers of zelfs sommige Christenen of Moslims hebben die intermenselijke verbindingen en gemeenschapszin sterker. Die “troost ”veel sterker. Warmte en liefde tussen mensen – of op zijn minst gedeeld onvermogen – verzacht individuele pijn. Mensen zijn uiteindelijk toch sociale dieren.
Die individualistiche interpretatie van New Age komt naar mijn idee inderdaad ook naar voren in Schefferlie’s roman, zelfs in gezinsverband. Een fenomeen – of beweging zo men wil – die naar ik meen ook sterk vertegenwoordigd is in veel moderne Europese steden, in relatief sterkere mate in Noord- en West-Europa, Californië, en delen van Japan. De roman kwam daarom realistisch op me over.
PERSOONLIJKE NOOT
Daar Marleen Schefferlie wees op autobiografische aspecten uit haar jeugd, bracht de roman me ook aan het denken over mijn jeugd, levensloop, specifiek in verband met voedsel en ideeën daaromtrent. Hoe voedden mijn ouders me op rond eten, wat zeiden andere familieleden daarover? Welk eten werd in mijn ouderlijk huis gestimuleerd, zoals de moeder in ‘Kwaad Daglicht’ bij haar dochter dus macrobiotisch voedsel stimuleert.
Hoe sta ik er op dit moment zelf in? Laat ik beginnen te zeggen dat ik denk (of bang ben) dat ik vooral een rationeel type ben. Ik vind ook soms troost in het rationele, in meer kennis of wetenschap over bepaalde thema’s. Een ongebreideld verliezen in irrationele emotionaliteit ervaar ik als beangstigend voor mezelf, en vermijd ik daarom. Emoties verlammen je, maken je kwetsbaar.
Ik heb daarnaast wel wat gevoel voor spiritualiteit, en vind er soms troost in, maar veelal gecombineerd met kennis en bewustzijn. Om diezelfde reden vind ik “wetenschappelijke” kennis rond voedingswaarde, waar tegenwoordig veel websites over bestaan, interessant. Het is dan een biologisch bewezen feit. Tegelijk besef ik dat ook hier belangen en corrumpering een rol spelen: die kennis lijkt vaak objectiever dan het is. De industrie, voedselbedrijven, en wetenschappers (zelfs als schijnbaar onafhankelijk) hebben zo ook hun belangen.
Kennis over de biologische voedingswaarde en effecten van bijvoorbeeld avocado of kaneel - beiden als gezond beschouwd/bewezen - vind ik hoe dan ook vaak interessant. In dit geval bevestigt het immers ook “traditionele” kennis in niet-westerse samenlevingen, die ook zonder die Westerse wetenschappelijke onderzoeken vaak goed wisten wat gezond voedsel was.
Dan kom ik via een omweg toch bij mijn eigen opvoeding. Mijn ouders kwamen uit Italië (vader) en Spanje (moeder). Ze kwamen in de jaren 60 van de 20ste eeuw naar Nederland als gastarbeider. Arbeidersklasse dus, en afkomstig uit landen met redelijk gevarieerde culinaire culturen. Mijn moeder had achteraf bekeken redelijk gezonde kook- en eetgewoonten: ze voegde regelmatig avocado’s, kiwi en ook basilicum, kaneel, of andere kruiden toe, maakte vaak afwisselend rijst en pasta, en ook aubergine, en verder doperwten en broccoli, at ik regelmatig in mijn ouderlijk huis. Ook gebruikte ze veel olijfolie. Niet alleen was ze geboren en opgegroeid in een streek met veel olijfgaarden (provincie Badajoz, vlakbij de grens met Córdoba), maar ook haar familie zelf bezat daar sinds generaties land met olijfbomen. Standaard at ik in mijn ouderlijk huis ook regelmatig een gemengde groente-fruit salade. Meestal met kiwi, zoals ik nu ook vaak doe. Mijn moeder was geen fanatieke vleeseter, en we aten het meeste kip. Met varkensvlees had ze minder dan met rundvlees.
Het kon er qua gezondheid en voedingswaarde al met al mee door, kun je zeggen, alleen: biologisch eten was toen niet zo gangbaar en ook niet zo bekend bij mijn ouders. Mijn ouders kochten in normale supermarkten, en vonden EKO-producten naar verhouding te duur, wat hun het ook deed wantrouwen. Het wijst nogmaals op het hogere-klasse karakter van het biologische of EKO-eten. Jammer natuurlijk, dat die producten duurder zijn dan gangbare supermarktproducten.
Wel zijn mijn ouders van een eerdere generatie dan ik. Beiden groeiden op in rurale omgevingen: mijn moeder diep op het platteland van Extremadura (provincie Badajoz): ver van de stad en industrie, mijn vader in een wat stedelijker, geïndustrialiseerder gebied in Noord Italië, maar net buiten de stad, met een stuk land om dingen te verbouwen en zo. Beide waren daardoor beter op de hoogte van landbouw, natuurlijke groei, hoe gewassen groeien in de natuur, in welk seizoen etcetera.
Per definitie aten ze in hun jeugd, zeker mijn moeder, nog vooral biologisch: wat het land opbracht. Chemische middelen waren toen veel minder gangbaar in de landbouw.
Exemplarisch is derhalve deze anekdote: rond 1996 bezocht ik in mijn eentje de stad Madrid in Spanje. Een flink deel van mijn familie in Spanje was verhuisd van het relatief arme en agrarische Badajoz naar de grote stad Madrid. In het huis waar mijn oma nog woonde (toen inmiddels overleden) in Madrid, woonde mijn tante, een jongere zus van mijn moeder. Ik bezocht haar toen ik rond 1996 naar Madrid ging.
Op zo’n mooie, warme en zwoele Madrileense zomeravond zaten we toen een keer buiten in het tuintje even te praten over hoe het nu ging in mijn leven. Ik vertelde dat ik aan het HBO studeerde en ook een stage liep: dat was bij de Alternatieve Konsumenten Bond (nu heeft het een andere naam: Goede Waar & Co, zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Goede_Waar_%26_Co). Die lette op EKO en groene producten, en mens- en milieu-vriendelijke productie, en ook op voedsel: een groene consumentenbond zogezegd. Dat de organisatie de Alternatieve Konsumentenbond (gevestigd in Westerpark – de Staatsliedenbuurt -, Amsterdam) – ook qua spelling – een restant van de ideologische jaren 70 leek vond ik toen juist leuk. Ik geloofde ook wel in “natuurlijk eten”, dacht ik. Ik vond meer natuurlijk voedsel ook wel lekker (ik at veel fruit), en was niet zo’n zoetekauw. Ik was toen ook al redelijk maatschappelijk betrokken.
Afijn, ik vertelde mijn tante wat dat voor organisatie was, waar ik stage liep: voor mens- en milieuvriendelijke producten, tegen genetische manipulatie en ook voor meer biologisch eten. Zij vertelde daarop over “el pueblo” (het dorp) waar zij (en mijn moeder) opgroeiden: in Extremadura dus, ver van de stad en industrie. “Ik heb altijd biologisch gegeten”, zei ze.
Dat vond ik toen wel een grappige en treffende observatie. Relativerend vooral. Het is natuurlijk ook zo dat die macrobiotische beweging, en andere groepen die bewuster, biologisch willen eten in rijke, westerse landen, ontstonden als reactie op de moderne tijd: met steeds kunstmatiger en massaler gemaakt (goedkoper maar ongezonder) voedsel, mogelijk gemaakt door industriële ontwikkeling en wereldhandel.
Laten we echter niet vergeten dat de Rastafari-beweging er met het “alternatieve natuurlijke eten” al eerder was..