dinsdag 3 april 2012

De invloeden van Jamaicaanse reggae op Doe Maar

De Nederlandse muziekband Doe Maar begon in 1978, en had een topperiode in voornamelijk Nederland – met meerdere hits – in de vroege jaren 80 van de 20ste eeuw. De eerste bezetting van de band Doe Maar kende onder anderen als lid Ernst Jansz (zang en toetsen) en Jan Hendriks (zang en gitaar). In deze eerste formatie – met ook Piet Dekker, Carel Copier en andere leden - werd een album opgenomen en in 1979 uitgebracht. Zoals met wel meer bands ontstonden er wrijvingen en formatiewisselingen. Dekker ging weg en de resterende bandleden zochten in hun netwerk naar een vervangende bassist. Jansz had toen al eens met Henny Vrienten gespeeld. Als nieuwe drummer kwam na het volgende album ‘Skunk’ (nog met Carel Copier) eerst René van Collem (later vervangen door Jan Pijnenburg), en op de bas en zang uiteindelijk Henny Vrienten.

Vanaf ongeveer 1980 ontstonden er ook muzikale wijzigingen. Het verhaal wil dat de “feestmuziek” en allegaartje van stijlen van het eerdere Doe Maar - nog op het titelloze album van 1979 - min of meer verlaten werd voor een welhaast exclusieve focus op reggae en ska. Blijkbaar was reggae/Jamaicaanse muziek geliefd bij meerdere bandleden, onder meer Vrienten. Enigszins tegen de verwachting in – in ieder geval van de platenmaatschappij – werd Doe Maar juist vanaf toen een stuk populairder bij een breed publiek in Nederland, met meerdere hooggenoteerde hits van de albums Skunk (1981), ‘Doris Day & Andere Stukken’ (1982) en ‘4us/Virus’ (1983). ‘32 Jaar’ was de eerste hit, en later kwamen ook onder meer ‘Is Dit Alles’, ‘Doris Day’, ‘De Bom’, ’Pa’, ‘1 Nacht Alleen’, ‘Macho’ hoog in de Nederlandse hitparade. Daarnaast gold ‘Nederwiet’ (van Skunk) als een soort culthit. Toen het hen allemaal teveel werd, stopte de band in 1984, zoals bij velen bekend zal zijn. Velen vonden – en vinden – Doe Maar de leukste Nederlandstalige band ooit.

Op onderstaande beelden uit 1981 drumt Carel Copier nog:



Op de beelden hieronder uit 1982 is de drummer inmiddels René van Collem:



Als reggae-fan vond ik Doe Maar ook leuk. Ik begon reggae te luisteren vanaf ongeveer 1984: eerst Bob Marley, dan Wailing Souls en vervolgens vrijwel alle reggae. Dit was na die piektijd van Doe Maar, maar wat verlaat begon ik in de latere jaren 80 hun liedjes te luisteren. Blijkbaar hielden de Doe Maar-bandleden ook van reggae net als ik, bedacht ik. Coole band! Leuke muziek, grappige teksten en interessante persoonlijkheden. Catchy songs ook wel. Wat reggae betreft hoefden ze mij natuurlijk niets te vertellen, maar ik vond het leuk dat ze als Nederlanders reggae probeerden te maken.

In het vervolg zal ik de songs van Doe Maar analyseren, vanuit het perspectief van degene die ik uiteindelijk ben geworden: een reggae-kenner. Intrigerend is de vraag of de reggae (en ska)-aspecten in de muziek van Doe Maar bijgedragen hebben aan hun relatief grote populariteit. Dat zou opvallend zijn omdat reggae eigenlijk altijd buiten de commerciële en gepromote mainstream is gebleven. Reggae bleef en blijft derhalve voornamelijk alternatief, hoewel internationaal populair. Dat kan aan de maatschappijkritische, vaak Rastafari-songteksten liggen en niet zozeer aan de muziektechnische kenmerken, maar ook de - echte, ongepolijste! - instrumentale reggae-muziek kan niet bepaald het lieverdje van de mainstream media genoemd worden. Toch werd Doe Maar begin jaren 80 populair. Vooral bij pubermeisjes, wil het cliché, wat mij niet zoveel zegt en ik zelfs positief vind, maar anderen zien dat blijkbaar als een diskwalificatie (misschien een vervelend zusje gehad?).

Een goede song is een goede song, van welk genre dan ook, en Vrienten en Jansz konden leuke liedjes schrijven, en ook goed spelen. Jansz en Vrienten hadden ook iets aantrekkelijks in hun uiterlijk, en als geheel straalde Doe Maar iets luchtigs/vrolijks en toch spannends uit. Dit alles, los van het genre, kan de populariteit verklaren, maar het onderscheidende kenmerk van Doe Maar – ten opzichte van andere Nederlandse bands bijvoorbeeld – was toch die reggae-invloed (en van ska: oudere Jamaicaanse muziek dus). Mogelijk was die reggae-invloed zelfs de basis van het succes.

In het vervolg van dit bericht wil ik daarom de volgende vraag nader onderzoeken en analyseren: hoe verhoudt Doe Maar zich tot de echte reggae (en andere Jamaicaanse muziek)? Ik heb het dan over de authentieke reggae uit Jamaica van ongeveer de tijd van hun successen, en wat eerder. Is de invloed van deze echte reggae verwaterd binnen Doe Maar gekomen of komt het zelfs in de buurt van “the real thing”?

Reggae werd internationaal populair, met name door de bekendheid van Bob Marley, sinds de jaren 70 van de 20ste eeuw. Aan het einde van de jaren 60 ontstonden er in Groot-Brittannie en al snel ook andere Europese landen reggae-scenes, in ieder geval veel mensen die het gingen luisteren. Bij een deel van de Nederlandse reggae-fans was er - dit cliché is een beetje waar - een connectie met marijuana en de coffeeshop-cultuur.

De jaren 70, met name vanaf ongeveer 1972, waren de toptijd van de vaak Rastafari-geïnspireerde "roots reggae" in Jamaica. Bob Marley werd toen internationaal het bekendst, maar meerdere talentvolle artiesten en bands op Jamaica bereikten internationaal liefhebbers. Goede zangers en songwriters, goed gespeelde muziek, innovatieve producers. Een creatieve piek, die tot in de jaren 80 voortduurde. Echte reggae-fans begonnen ook Jamaicaanse harmony vocals groepen als the Wailing Souls, the Itals, Israel Vibration en Culture te waarderen, evenals individuele zangers als Burning Spear, Dennis Brown, Gregory Isaacs, Ijahman Levi, Jacob Miller, Hugh Mundell, en vernieuwers als Lee ‘Scratch’ Perry en King Tubby. Deze laatste kan de uitvinder van de dub worden genoemd. Zowel vocaal als instrumentaal gebeurde er veel interessants op Jamaica, ook gevolgd door reggae-fans in Nederland sinds eind jaren 60.

Toen kwam rond 1980 Doe Maar ten tonele. Ze moeten ook door de genoemde artiesten beïnvloed zijn, of werden ze dat toch vooral door de bekende Bob Marley?

Ik ga dat vergelijkenderwijs na door een aantal redelijk representatieve songs en de albums van Doe Maar af te zetten tegen de Jamaicaanse standaard van de tijd (en iets eerder). Ik heb hierbij vooral een descriptief en niet zozeer een normatief doel. Doe Maar wilde gewoon leuke liedjes maken met wat reggae-invloeden. Bij mijn weten presenteerden ze zich niet als echte reggae-groep. Toch ga ik die eventuele reggae-invloeden onderzoeken. Allereerst in de (instrumentale) muziek.

MUZIEK

Reggae op dezelfde instrumenten klinkt buiten Jamaica toch vaak anders, minder “puur”. Dat geldt ook voor Doe Maar. Soms komt hun sound wat dichter bij de Jamaicaanse sound, maar zelden helemaal. Muziektechnisch zijn de meeste Doe Maar songs hoe dan ook als reggae of ska te karakteriseren, soms deels (gemengd met andere genres). Puur muziektechnisch, maar ook wel de creativiteit erom heen.

De “schoolboekjes” van reggae spelen onderwijzen aldus: drum heeft nadruk op de 3e tel van een vierkwartsmaat, veelal aangegeven door de snare drum. De bas speelt daarop semi-melodische en afgesloten (syncopische) patronen, en de (ritme)gitaar heeft de bekende “strum” (chick! chick!) op de tweede en vierde tel van de maat. Zo heb je al snel een basale reggae-achtige groove, zeker als strak genoeg gespeeld. Goede, creatieve musici tillen dit nog meer omhoog tot een nog boeiender geheel. De Jamaicanen Sly Dunbar (drums) & Robbie Shakespeare (bas) kunnen dat.

Daarbij vergeleken zijn de Doe Maar leden mindere goden (in de reggae-wereld), maar goede, getrainde musici met een leuke creativiteit waren het nog wel. Dat was hoorbaar. Ik vind de drums van Carel Copier (op het album Skunk) en van René van Collem (op Doris Day & Andere Stukken e.a.) ook zeker niet slecht: zeker niet voor Nederlanders. Strak en redelijk creatief. Hetzelfde geldt vaak – niet altijd - voor Vrienten’s baslijnen. De basgitaar mist wel dat doffe en lage van echte Jamaicaanse reggae en klinkt wat te hoog, maar dat is dan Doe Maar’s eigen draai eraan, zou je kunnen zeggen.

Doe Maar verschilde verder ook in dat het minder droevige, mineur - of "militante" sferen op riep, zoals meer gangbaar in de protest- en ghetto-muziek die roots reggae toch was en is. Doe Maar leek meer voor een iets vrolijkere sound te gaan, maar dat verschilde ook per nummer. "Spirituele" of "mystieke" sferen die een deel van de Rastafari-geïnspireerde roots reggae kenmerken riepen Doe Maar's nummers ook zelden op. Het bleef veelal vrolijk en "springerig" (for lack of a better word..). Rastafari-teksten hadden ze dan ook niet: de teksten van Doe Maar gaven veelal een grappige, soms beschouwende kijk op alledaagse dingen als relaties, sex, maar ook wel de bredere maatschappij.

DOE MAAR ZELF

Ik heb gegoogled naar wat de Doe Maar-leden zelf over hun beïnvloeding door Jamaicaanse muziek zeggen, in interviews bijvoorbeeld. Dit leek mij wel goed om mijn vergelijkende analyse beter te funderen. Anders krijg je een “ze zullen wel..” teneur. Speculatie dus. Ik streef op zijn minst naar gefundeerde, beargumenteerde speculatie.

Afijn, het volgende interview (zie link) in 2008 voor een Belgische reggae-website met de bandleden is wat dat betreft wel informatief. Ze zeggen dat ze weinig met de Rastafari-connectie met reggae hebben (anders dan ikzelf, bijvoorbeeld), wat min of meer blijkt uit hun teksten. Daarnaast zeggen ze in de jaren 70 door verschillende “grote namen” van de Jamaicaanse ska en reggae beïnvloed te zijn, maar blijkbaar vooral door de “early reggae” (1968-tot ong. 1972) van Toots & the Maytals – die wat sneller was dan de roots reggae vanaf ong. 1973 - , en ook door Lee “Scratch” Perry. Wat betreft de bas schijnt de invloed van early reggae als van Toots & the Maytals vooral groot te zijn geweest. In een vorige band coverde Vrienten ook nummers van Toots & the Maytals.
http://www.reggae.be/magazine/interviews/column/292

Dat verklaart mijn eerdere constatering van de wat hogere, minder doffe basgitaar in Doe Maar: dat is zo vergeleken met de “doffere” en lagere basgitaar in roots reggae (ontwikkeld in de loop van de jaren 70). Inderdaad is die invloed van Toots & the Maytals muzikaal hoorbaar in Doe Maar nummers, zeker in de bas.



Toch betoog ik dat er ook andere invloeden hoorbaar zijn in Doe Maar songs. In dat interview houdt Doe Maar hun invloeden ook enigszins vaag, en noemen als invloed verder nog specifiek Lee “Scratch” Perry die ook in de roots reggae tijd erg actief was (al sinds de ska en vroege reggae tijd ook, maar goed..), en die wel Rastafari-beïnvloed was. Die invloeden ga ik verder na in - onder meer - de drum en ritmepatronen.

RITMEPATRONEN

De drum is belangrijk in reggae. De “One Drop” drumstijl – deels bedacht door Bob Marley’s drummer, de Wailer Carlton Barret, begin jaren 70 - was internationaal redelijk bekend. Het woord zegt het eigenlijk al. De eerste tel van de vierkwartsmaat is leeg gelaten door de drum waardoor er een gat lijkt te vallen en het accent (met drum) verschuift naar de derde tel. Die derde tel is vanouds benadrukt in de reggae en haar voorlopers, maar met de One Drop drumstijl werd die nadruk sterker. Zo krijg je een leuk soort swing: dus: 1: niets/hi-hat, 2: niets/hi-hat (maar ritmegitaar “chick!”),3: snare drum (met bass drum)-TOEK!, en op 4: niets/hi-hat en chick!/ritmegitaar. Chick-TOEK!-chick..hoor je als het ware.

Dit One Drop ritme verschilde soms van Toots & the Maytals-achtige reggae. maar hoor je op veel van Doe Maar’s nummers. Hun eerste hit in Nederland, ‘32 Jaar (Sinds 1 dag of 2)’, was deels reggae met min of meer een snelle variant van het One Drop patroon (bij de “ooh la la la la la”-sectie). Sommige van de grote hits, zoals 'Is Dit Alles' waren muzikaal ook One Drop-reggae. Ook een nummer als ‘Nix Voor Jou’ op Skunk is duidelijk een One Drop drumpatroon, waarin ik (muzikaal) echo’s van sommige Bob Marley & the Wailers’ nummers meen te horen. Ook nummers als ‘Okee’ en ‘Radeloos’ hadden een One Drop patroon. Op 4US heeft bijvoorbeeld 'Zoek het zelf maar uit' een duidelijk One Drop-patroon (en ik meen erop weer een Bob Marley-invloed te horen).

Men stelde dat Skunk meer ska kende dan het erop volgende album, toch was er heel wat reggae (met One Drop patroon dus) op te horen. Ook was er ska op het erna komende album Doris Day & Andere Stukken, trouwens. 'Heroine' op 4US is ook ska.



Voor het oudere Jamaicaanse genre ska, ontstaan rond 1960 - reggae bestaat sinds ongeveer 1968 - geldt hetzelfde: drumtechnisch lijkt ska op One Drop, alleen is het sneller. Daarnaast kent ska een ander, “lopend” basgitaar-patroon. Dit is hoorbaar in de op ska-gebaseerde Doe Maar songs ‘Smoorverliefd’ en ‘Liever Dan Lief’ (beide op Skunk). Wel klinkt de bas hier vaak wat anders en harder omdat het een elektrische bas betreft: in de oude Jamaicaanse ska werd nog een contrabas gebruikt. Ska komt verder regelmatig terug in Doe Maar nummers, zoals gezegd ook ná het album Skunk, soms gecombineerd met reggae in één en hetzelfde nummer.

ROCKERS

In Jamaica veranderde het drumpatroon in de reggae wat in de loop van de jaren 70. Vanaf ongeveer 1977 kwam de bass drum vaker terug, en veelal op de eerste tel (van een vierkwartsmaat) naast dus de nadruk met de snare drum op de derde tel. Dit zorgde voor een wat anders ritmisch gevoel (“rocking”), vandaar dat dit ritme de naam “Rockers” kreeg. Nog meer bass drum – op elke tel - kwam er soms ook bij, waardoor het iets “militairs” kreeg, naast die nadruk op de derde tel: dit werd “Steppers” genoemd. Bob Marley’s song ‘Exodus’ is daar een voorbeeld van.

Ook Rockers en Steppers drumpatronen komen in sommige nummers van Doe Maar terug. Iets meer in de “modernere” laatste plaat 4us, maar ook daarvoor al. ‘Nederwiet’ (op Skunk) is bijvoorbeeld meer Rockers (bass drum op eerste tel) dan One Drop, wat wel past bij de "rocking flow” van dit nummer. 'Nederwiet' heeft al met al een redelijk geslaagde rootsy “vibe” en komt hierdoor muzikaal enigszins in de buurt van echte Jamaicaanse reggae. Het latere nummer ‘Macho’ heeft ook een - zij het moderner - Rockers drumpatroon.



Steppers is te horen in bijvoorbeeld het nummer ‘Een Nacht Alleen’, Jansz’s drum bass-rijke ‘Nachtmerrrie (Op Hol)’ – alsmede in het meer recente nummer ‘Watje’ (hoewel de drum soms “Rockers” trekken heeft), van het comeback-album ‘Klaar’ (2000). ‘Als Niet Als’, ook op Klaar, heeft weer een One Drop drumpatroon, maar switcht deels naar Rockers en Steppers op hetzelfde nummer.

Zo bleef Doe Maar interessant variëren en enigszins experimenteren, tussen én binnen nummers: tussen ska en reggae (en af en toe andere stijlen), maar ook tussen standaard reggae-drumpatronen dus. De basispatronen zelf werden weinig veranderd en redelijk getrouw gevolgd.

Die variatie kende niet echt een tijdspatroon. Relatief iets oudere One Drop-patronen komen ook in de latere opnames van Doe Maar terug. Hierbij is de song ‘Nachtzuster’ (op 4US, uit 1983) een interessante casus. Door de titel vermoed ik een invloed van Gregory Isaacs’ (in reggae-kringen) bekende reggae-song ‘Night Nurse’ (uit 1982) op Doe Maar. Isaacs’ song heeft een redelijk typisch Rockers ritmepatroon, wat “zwoeler” gemaakt door onder meer toetsen, passend bij de tekst van de song.



Doe Maar’s ‘Nachtzuster’ heeft daarentegen een One Drop patroon, wat toch een andere, springerige en minder zwoele “feel” geeft dan de Isaacs’ song met dezelfde titel. Ook de bas is bij Doe Maar anders: inderdaad meer Toots & the Maytals-achtig. Qua songtekst zijn er veel overeenkomsten, en zelfs qua melodie van het refrein zijn er vage overeenkomsten tussen ‘Nachtzuster’ en ‘Night Nurse’, maar mogelijk niet zo direct dat men van plagiaat door Doe Maar kan spreken. Mogelijk hebben Vrienten en Isaacs daarover contact gehad, weet ik veel. Een invloed vermoed ik in ieder geval wel.

‘Bang’, op hetzelfde album 4US, heeft wel een Rockers-achtig drumpatroon – hoewel het door meerdere bass drums per maat richting Steppers gaat - waardoor het ironisch (muzikaal) in het couplet-gedeelte wat meer op Gregory Isaacs’s ‘Night Nurse’ lijkt dan ‘Nachtzuster’. De bas op 'Bang' is echter aanmerkelijk minder complex. (Het lijkt trouwens ook niet meer echt op Toots & the Maytals-achtige reggae.)



De invloed van Jamaicaanse muziek en muziekpatronen is dus zeer duidelijk in muzikaal opzicht, in de meeste songs van Doe Maar. Die invloed kwam mijns inziens hoorbaar lang niet alleen van Toots & the Maytals of Lee “Scratch” Perry, maar had meerdere bronnen. Er zijn daarnaast ook verschillen: Jamaicaanse roots reggae gebruikte gemiddeld genomen veel meer percussie (bongos, e.a.) dan Doe Maar, en ook wat vaker blazers, maar dat heeft wellicht ook praktische redenen. Daarnaast is dat enigszins bijzonder omdat de oorspronkelijke Jamaicaanse ska gekenmerkt werd door het vele gebruik van blazers (maar latere Britse en VS ska ook minder, dus..)

Ik vind het jammer dat Doe Maar wel teruggrijpt naar de ska, maar een andere voorloper van de reggae, de rocksteady (ontstaan rond 1966), nauwelijks speelt. De basgitaar is belangrijker in rocksteady dan in ska, bijvoorbeeld. Ikzelf heb over het algemeen meer met rocksteady dan met ska, maar dat is een persoonlijke voorkeur. De enige nummers waarin ik een rocksteady-echo meen te bespeuren zijn ‘Vergeet Me’ en – met name in de bas van - ‘Okee’, beide geschreven door Vrienten, die overigens al vóór zijn toetreden tot Doe Maar rocksteady-nummers maakte, zoals het grappige (Engelstalige) ‘If You Love Me’.



VOCALEN

Ik had het eerder over harmony vocal/harmoniezang-groepen: een belangrijk subgenre in de Jamaicaanse roots reggae: veel achtergrond- en combinatiezang met drie of soms vier zangers, veelal met maatschappijkritische en Rastafari-teksten. De harmoniezang klinkt vaak doordacht en goed. Op zijn best kan aan deze roots harmonies – met de juiste muziek erbij natuurlijk – wat mij betreft weinig tippen. Ik denk aan fantastische albums van the Wailing Souls, the Abyssinians, en the Mighty Diamonds. Nummers die naar mijn mening ook goed “blijven”, en tot de klassieke canon van de reggae behoren: ’I Need A Roof’ van the Mighty Diamonds, ‘Lift Up Your Conscience’ van Israel Vibration, ‘A Fool Will Fall’ van the Wailing Souls en andere “big tunes”.

Nu maakte Doe Maar ook in de meeste nummers gebruik van harmoniezang en achtergrondzang. Ook het principe van afwisselende lead zangers, zoals de Jamaicaanse groepen vaak doen, paste Doe Maar toe. Zoals bekend wisselden qua lead zang Jansz en Vrienten elkaar meestal af met af en toe iemand anders (Joost Belinfante op ‘Nederwiet’). De zangers waren veelal ook de schrijvers van de betreffende songs, zoals ook voor sommige Jamaicaanse bands gold/geldt. Andere Jamaicaanse bands hadden/hebben weer wel een belangrijkste zanger en soms ook zangers die niet alle nummers schrijven (een ander bandlid bijvoorbeeld), maar dat gold niet voor Doe Maar: Vrienten zong veelal nummers van hemzelf, evenals Jansz.

Daarbij was er ook achtergrondzang, harmonie zowel als “call-and-response”. Deze herhaalde soms teksten, soms voegde het teksten of kreten (ratata!, ooh ooh) toe.

Net als bij de muziek is hier een Jamaicaanse invloed merkbaar op Doe Maar. Die lijkt soms minder eenduidig, omdat dergelijke zang ook in andere genres (soul, funk, Latin) lang gangbaar was. Toch bemerk ik specifieke reggae-invloeden in Doe Maar songs, ook wat betreft deze zang.

Het is evenwel wat complexer. De groepszang bekend als call-and-response – of “roep” en (in koor) “antwoord” -, die ook Doe Maar hanteerde, heeft een lange traditie in de zwarte muziek, teruggaand tot de Afrikaanse wortels. Call-and-response is historisch een onderdeel van Afrikaanse muziek, ook vóór Afrikanen gedwongen naar de West werden versleept; de voorouders dus van de meeste Jamaicanen en anderen. Kaseko, calypso, Afro-Cubaanse muziek, Afro-Braziliaanse muziek, soul, funk, blues: allen kende ze call-and-response in een bepaalde vorm. Dit geldt ook voor lokale, (“pre-ska”) Afro-Jamaicaanse stijlen (zoals folk religious music en mento). Jamaicaanse reggae muziek is echter vanaf zeker de jaren 60 van de 20ste eeuw sterk beïnvloed door zwarte Amerikaanse muziek uit de VS: eerst R&B en blues, later soul en funk. Bij de Mighty Diamonds en wat andere groepen hoor je de invloed van (soft-) soul van the O’Jays uit Chicago of van the Delfonics uit Philadelpia.

Nu kan Doe Maar ook door die soul-traditie beïnvloed zijn, door Surinaamse kaseko of door Latijns-Amerikaanse muziek als salsa, maar ik acht een directe Jamaicaanse invloed waarschijnlijker. Niet alleen omdat de muziek al grotendeels Jamaicaans beïnvloed is, maar ik hoor het ook direct aan de vocalen in meerdere songs van Doe Maar.

De achtergrondzang op 'Nederwiet' bijvoorbeeld doet wel heel erg denken aan de achtergrondzang van nummers van de Jamaicaanse groep the Wailing Souls. Leg bijvoorbeeld de song ‘Bredda Gravalicious’ hieronder - uit 1976 - van the Wailing Souls naast ‘Nederwiet’ (eerder ingesloten in dit bericht, of houd YouTube open) uit 1981, en let op de achtergrondzang.



Qua muziek verschilt het wel wat omdat the Wailing Souls hier een One Drop patroon gebruiken (hun latere albums hadden vooral de Rockers groove), terwijl ‘Nederwiet’ Rockers is te noemen. Ook op andere nummers van Doe Maar hoor je in de vocalen overeenkomsten met bijvoorbeeld de Wailing Souls.

De invloed van “softere”, meer soul-achtige Mighty Diamonds achtergrondzang hoor je ook wel in nummers als ‘Liever dan Lief’: de achtergrondzang: “ik heb het wel gezegd ik heb het wel gezegd zeg” lijkt haast een kopie van wat de Mighty Diamonds in sommige nummers doet (ja, al vóór Doe Maar). Als voorbeeld kun je naar de gelijkende achtergrondzang op ‘I Need A Roof’ (1976) luisteren van the Mighty Diamonds, hoe dan ook een magistraal nummer..

‘Liever Dan Lief’ is muzikaal ska, en dat verschilt weer van de Mighty Diamonds die na de ska-tijd begonnen en voornamelijk reggae en soms rocksteady maakten, vanaf ongeveer 1967.

Ik weet het niet zeker, maar als ‘Bredda Gravalicious’ (1976) van de Wailing Souls en ‘I Need A Roof’ (1976) van de Mighty Diamonds mede als voorbeeld voor Doe Maar dienden, dan kennen ze in ieder geval hun reggae-klassieken. Wel kunnen de songs dan alleen maar minder zijn dan die originele norm. Dat zijn de Doe Maar nummers ook – vergeleken met deze klassieke roots reggae - , maar ze zijn nog wel leuk en zeker niet slecht.

Dan is er tekstueel strikt genomen betekenisloze achtergrondzang, zoals “Ratata!” op ‘Doris Day’. Dat is er ook wel in de soul, trouwens, maar ook in reggae. Op ‘Doris Day’ hoor je dat, op ’32 Jaar’, maar er zijn meer voorbeelden in Doe Maar songs (bijv.“Oediediewoep-woep” op ‘De Laatste X’) Ik vermoed hier een Bob Marley & the Wailers-invloed en ook van een groep als the Meditations (die op hun beurt weer beïnvloed zijn door de Wailers). Luister maar eens naar ‘Babylon Trap Them’ (uit 1975) van the Meditations.


Dan hoor ik ook de invloed van de groep Israel Vibration, inclusief iets van “vibratie” in de achtergrondzang, bijvoorbeeld op het nummer ‘Tijd Genoeg’. Onderstaande nummer 'Prophet Has Arise' komt uit 1978. Ook roots groepen als the Abyssinians lijken van invloed op Doe Maar.



Rastafari-geïnspireerde en "diepe roots" groepen als de Wailing Souls, Israel Vibration, the Mighty Diamonds, en de Abyssinians neigen gemiddeld wel in hun zang meer naar mineur en treurige, spirituele, – of serieuze/militante - sferen dan het gemiddeld wat vrolijkere en "springerige" geluid van Doe Maar.



Door het hele oeuvre heen van Doe Maar bemerk je evenwel zeker in technische zin die Jamaicaanse “roots harmony”-invloed. Zoveel dat specifieke voorbeelden bijna niet meer te geven zijn. Bovendien kan iedereen ook zelf zoeken naar nummers om dit te beluisteren (het verbaast mij bijvoorbeeld elke keer hoeveel er toch op YouTube is te vinden). Ik moet al met al zeggen dat Doe Maar die achtergrondzang meestal goed inzette, hoewel niet consistent goed. In sommige nummers doet het wat geforceerd aan, of leidt het zelfs af, maar vaker voegt die achtergrondzang wel degelijk wat leuks toe aan de Doe Maar-nummers.

Een verwijt is dat eventuele nabootsen overigens niet. Reggae is namelijk ook deels beïnvloed door zwarte Amerikaanse muziek. Vanaf het ontstaan deels, maar dat was niet zozeer nabootsen als wel laten beïnvloeden, om het vervolgens een eigen draai te geven met lokale invloeden en muziek. In enige mate heeft ook Doe Maar dat gedaan, maar ze hebben verre van een nieuw genre bedacht, dat ook weer niet. Doe Maar baseerde zich grotendeels op bestaande, Jamaicaanse muziekgrenres.

LEAD ZANG

In de lead zang is een Jamaicaanse invloed minder aanwijsbaar. Vrienten en Jansz zingen/zongen doorgaans met hun natuurlijke stemmen. Deze zijn niet slecht, maar ook niet bijzonder getraind. Ze zingen ook in het standaard-Nederlands, dan wel met een Tilburgs/Brabants accent. De “soul” die veel zwarte zangers in hun zang leggen bereiken de meeste blanke/Europese zangers niet, ook niet met wat Aziatisch bloed, zoals Jansz. Vaak zelfs niet als ze al heel lang met zwarte muziek bezig zijn. Zo zit het nu eenmaal, heel algemeen gesteld natuurlijk. Een kwestie van cultuur en levenservaring, maatschappelijke positie wellicht, en mogelijk zelfs genen.

Natuurlijk en adequaat zingen - en menen wat je zingt - lijkt mij dan het minst geforceerd over komen. Dat lukt Doe Maar redelijk. Er kan dan zelfs, bij emotionele thema’s, toch iets van oprechte “soul” in de lead zang komen, zoals in Vrienten’s ‘Radeloos’ of ‘De Laatste X’, of Jansz’ interessante song over zijn Indo-achtergrond ‘Rumah Saya’. Jansz en Vrienten lijken als goede musici hun zangstemmen verder goed te kennen en over het algemeen ook goed te gebruiken.

TER AFSLUITING

De Jamaicaanse reggae en ska-invloed is groot op Doe Maar. Zo groot dat hun hele “sound” er in belangrijke mate door beïnvloed is: muzikaal maar ook deels vocaal. Het zijn deze reggae-aspecten die Doe Maar hielpen populair te worden. Ze wisten zelfs reggae enigszins bij de mainstream in Nederland te krijgen, zij het in een wat aangepaste, verwaterde "luchtige" vorm, doch niet zo aangepast als had gekund. Hun populariteit leek soms vergelijkbaar met die van de Beatles destijds, zij het beperkt tot voornamelijk Nederland. Ook de Beatles waren meer door zwarte muziek beïnvloed dan bij velen bekend is, dus dat is een overeenkomst, al leek Doe Maar daar tenminste wat opener in te zijn.

Doe Maar maakte wel zelf de catchy, goede songs - vocaal en instrumentaal -, en dat is hun eigen prestatie. Maar waren die songs op zichzelf genoeg? Ik betwijfel het. Frank Boeijen had bijvoorbeeld ook goede songs. Doe Maar klonk zoals het was doordat ze sterk beïnvloed waren door Jamaicaanse muzikale artiesten. In die zin was die invloed meer dan een bijzaak en uiteindelijk medebepalend. Dat geeft verder niet, maar ik denk toch even “credit where credit is due”...