maandag 4 november 2013

Schijn

Het is al een tijd in het nieuws: een internationale economische crisis, deels voortkomend uit een financiële crisis, houdt meerdere landen in een soort paniek. De politiek verspreid het idee ervan, mede om gewenst beleid doorgang te doen vinden. Veel burgers gaan daarin mee.

Dit is al aan de gang sinds ongeveer 2005: begonnen in de VS, onder het presidentschap van George W. Bush. Toen werden onrealistische hypothecaire leningen verstrekt, die vele gezinnen in de VS in de schuld staken, en deze waren een belangrijke bron van de start van deze crisis. Dit werd vanaf 2005 – tot ook op het moment dat ik dit schrijf – een terugkerend thema en referentiekader en, in de praktijk, ook vaak een excuus, op macro- en microniveau. In de VS, en vroeg erna Europa, Azië, en de rest van de wereld.

Welbeschouwd is deze “crisis” discussie echter een schijndiscussie. De oorzaken en kenmerken ervan zullen wel aantoonbaar zijn, en sommige analyses, of delen ervan, zullen ook best correct zijn. Ik bedoel schijndiscussie echter in bredere en “diepere” zin. Zoals het voetbal een “schijnbeweging” kent, die afleidt van de eigenlijke beweging, zo leidt een schijndiscussie af van waar het eigenlijk over moet gaan, wat echt van belang is voor mensen.

De economische crisis is een crisis van de economie op grote schaal. Een crisis van het huidige, megalomane, Westerse economische systeem, met gevestigde machten en belangen. Gevestigde belangen die onder controle staan van een minderheid in de wereld. Zij bepalen dat het een crisis is: het is sowieso hún speeltje. Een speeltje waarvan wel veel mensen in de wereld – een meerderheid – afhankelijk zijn gemaakt. “Als mensen weten dat je afhankelijk van ze bent, dan maken ze misbruik van je”, zei mijn moeder eens tegen me.

Even interessant is de observatie die ik pas hoorde op een Rastafari-bijeenkomst, in Amsterdam: een dia-voorstelling over een landbouwproject in Ethiopië. Er werd toen gezegd: “de wereld is gekidnapt” - in economische zin - door Babylon. De Rasta-term “Babylon” is deels vertaalbaar met “’t Westerse systeem” (hoewel breder bedoeld). De wereld met mensen – en hun eigen economische initiatieven – wordt dus gekidnapt door grotere economische krachten (Babylon), uit op eigenbelang. Die willen dat je afhankelijk van hun bent, en blijft. Op dezelfde bijeenkomst werd treffend gezegd: “als je niet voor jezelf werkt, leef je andermans (en niet je eigen) droom”.

SCHAAL

Een belangrijk begrip hierbij is “schaal”. De grote schaal waarop de economie zich begeeft. Een grotendeels zelfvoorzienend dorpje met enkele boerderijen en wat land, dat handelt met omliggende gebieden, heeft niet die macht in deze wereld zoals de financiële markten in de VS, Europa, en Japan, en grote multinationals uit vooral die landen. Deze hebben de macht om hele economieën te sturen – wereldwijd -, het onderwijssysteem te beïnvloeden, het soort (geestdodende) werk voor de massa te verspreiden, en de politiek aan zich te verbinden. Ook hebben ze internationaal invloed op welvaartsverschillen (deze veelal vergrotend), en de natuur, inclusief negatieve gevolgen voor het milieu. Door die grote schaal zijn die negatieve invloeden ook massaal van omvang. Het probleem is dus de grote schaal van het Westerse systeem of, dit omvattend, “Babylon”.

Er zijn veel voorstanders in de wereld van dit Westerse systeem, veel mensen die ertegen zijn, en een nog grotere groep die eigenlijk geen van beide kanten heeft gekozen, maar er niet over na denken, omdat ze moeten overleven. Geld verdienen om te eten en voor het gezin te zorgen. Dan maar een saai lopende band-baantje bij die grote Amerikaanse, Britse, of Japanse fabriek. Geestdodend werk en zeker niet je persoonlijke kwaliteiten aansprekend, maar hé: je krijgt een maandelijks loon. Het voedsel wordt ook steeds minder natuurlijk en gemanipuleerd..maar goed: dat is wat er nu eenmaal te krijgen is omdat het massaal, goedkoop beschikbaar wordt gemaakt. En toch ook leuk en interessant al die technologie, speeltjes, nieuwe plastic dingen, verschillende typen auto’s, merkschoenen, en smaken. Misschien vinden mensen het ook leuk om zo deel uit te maken van iets groters, in dit geval de moderniteit.

DE MENSELIJKE MAAT

De interessante vraag nu, in mijn beleving, is in hoeverre die egocentrische economie van de grote schaal echt aan menselijke behoeften beantwoordt. Het is voorbij de menselijke maat: je weet niet wat je eet, waar het vandaan komt, of hoe het gemaakt is. Het komt ergens hogers vandaan en je slikt het maar. Daar is toch een onbalans. Een vervreemding, kun je zeggen. Ook de manipulatie en onnatuurlijke verwerking van producten die oorspronkelijk uit de natuur komen, kunnen nooit goed zijn voor het menselijk lichaam. Kan het menselijk lichaam onnatuurlijke dingen wel aan: onnatuurlijk verwerkt voedsel, luchtvervuiling? Nee, zou je zeggen. Dat lijkt ook logisch.

Evenzeer is het werk dat van veel mensen wereldwijd verlangd – eigenlijk vaak geëist – wordt, deel van een productieproces dat ook niet goed te overzien is. Beleidsprocessen in bedrijven en organisaties waar men werkt zijn ook zelden goed te overzien, en mede daardoor ondemocratisch. Men draait mee in een bedrijf, en op veel werkplekken, proberen sommigen de iets leukere, iets minder geestdodende (iets hogere) functies weg te kapen voor hun collega’s, waardoor een negatieve sfeer ontstaat van naar beneden trappen en naar boven likken. Bij de verdeeldheid van mensen aan de onderkant hebben mensen hoger in de hierarchie uiteraard belang.

De vervreemding kan geleidelijk zo toenemen en normaliseren dat mensen hun persoonlijke identiteit verbinden aan een bedrijf waar ze werken. Vooral als hen in zo’n bedrijf een hogere, invloedrijkere, of uitdagender positie gegund is - of tijdelijk lijkt - dan wordt het bedrijf deel van hun identiteit. Ook omdat er zoveel tijd van iemands leven aan besteed moet worden.

Ook deze gevolgen van dat systeem zijn bij veel mensen eigenlijk min of meer bekend. Het bewustzijn is her en der aanwezig, zelfs op dergelijke werkplekken. Zelfs bij hen die meedoen met het systeem: ze weten ervan om ervan te kunnen profiteren.

‘Gewenning aan de afhankelijkheid’ staat hier echter een rebels bewustzijn in de weg. Het bewustzijn is er vaak wel - al dan niet latent – maar daar worden geen rebelse, radicale conclusies aan verbonden. Te ingrijpend, te onzeker. Het komt voor veel mensen inmiddels neer op: alles opgeven wat je kent. Je weet wat je verliest maar niet wat je wint…dat type argumenten. Nogmaals: gewenning aan de afhankelijkheid. De schijnbare rust en zekerheid van de status-quo en van het burgerdom..

ERNST FRIEDRICH SCHUMACHER

Kritiek op dit economische, onmenselijke systeem is er dus ook, en was er al langer. In de jaren 70 waren er alternatieve denkers die anders naar de economie gingen kijken, zochten naar een menselijkere economie, meer in balans met de natuur. Ernst Friedrich Schumacher, geboren in Duitsland, later naar Engeland verhuist, schreef zijn essay-achtig boek ‘Small Is Beautiful’ in 1973 vanuit deze gedachte, en dit boek werd toen een bestseller. Een inspirator voor de “groene” sociale en politieke beweging (tot op de dag van vandaag!), alsmede andere werken van Schumacher. Schumacher streefde – kort gezegd - naar een kleinere, menselijke schaal voor de economie.

Interessant vind ik na te gaan welke argumenten hij daarvoor aan draagt. De kracht van zijn argumentatie.

Ik heb pas een boek van Schumacher gelezen, in het Nederlands vertaald als ‘Hoe kleiner, hoe beter’, wat destijds (1979) wat later verscheen dan ‘Small Is Beautiful’ (postuum: twee jaar na Schumacher’s overlijden in 1977), maar Schumacher behandelt erin hetzelfde thema en draagt erin dezelfde boodschap uit als in zijn eerdere werken: de wenselijkheid van een andere, kleinschalige economie. Het boek is een verzameling teksten en toespraken van Schumacher, die econoom was, gegeven op universiteiten en elders. Ik kreeg er een goed beeld door van Schumacher’s ideeën dienaangaande. En van zijn argumentatie.

HOE KLEINER, HOE BETER

Mij spreekt aan dat Schumacher ook aandacht geeft aan de dagelijkse werkdag van een gemiddeld persoon. Zijn pleidooi voor een kleinere schaal heeft zeker ook een milieu-component, maar “de menselijke geest” is er ook één. Mensen willen volgens hem echt zinvol werk, echt hun persoonlijke talenten kunnen ontplooien: aan iets werken dat bij hen past en waarbij men overziet wat tot stand komt. Waar men meer invloed heeft en echt meetelt. Dit alles verplaatsen naar de schaarse vrije tijd vindt Schumacher, terecht naar mijn idee, immoreel en absurd. Het komt erop neer dat de meeste mensen in de wereld een groot deel van hun tijd - voor sommigen de helft van hun “wakkere” tijd, voor de rest zelfs de meerderheid van die tijd - doen alsof ze robots zijn, en dan echte menselijke ontplooiing of vervulling voor de resterende, vermoeide tijd bewaren. Terecht klaagt Schumacher deze merkwaardige status-quo aan.

Daarnaast analyseert hij vind ik op goede wijze de oorzaken van dat grootschalige systeem, maar meer nog hoe dat in stand gehouden wordt. De historisch koloniale oorsprong van een grootschalige export-economie in ontwikkelingslanden (en eigenlijk wereldwijd) lijkt mij van belang om te beseffen.

Dit sluit verder aan bij het citaat wat ik eerder aanhaalde over deel zijn van andermans (en niet iemands eigen) droom. Sommigen denken hun “eigen droom” een beetje binnen dat grotere systeem “afgesnoept” te hebben – al was het soms ten koste van anderen -, maar dat blijft beperkt en marginaal. Dit “afsnoepen” kan verschillende vormen aannemen: carrière maken – hogerop komen - in een of ander bedrijf, ondernemen en dingen verkopen/bieden die mensen meestal niet eens echt willen, of de criminaliteit, parasiterend op dit systeem, en er dus deel van. Helder beschouwd “verdwaald” overlevingsgedrag, als antwoord op vervreemding.

Schumacher beschrijft verder ook in praktische termen hoe hij die kleinere schaal via een verband van kleine netwerken ook echt in praktijk trachtte te brengen. Dit was onder meer gericht op het maken en leveren van “intermediaire technologie” aan ontwikkelingslanden, en onderontwikkelde gebieden, die de gevorderde, modernste technologie gewoon niet konden betalen. Deze intermediaire technologie werkte echter wel in arme gebieden. Ook dit praktische en technische voorbeeld wist Schumacher inspirerend genoeg over te brengen, als reële mogelijkheid.

Schumacher lijkt nog enigszins gematigd, omdat hij niet pleit voor in een keer een radicale omverwerping van het systeem, maar geleidelijk een alternatieve weg er vandaan wil creëren, eerst met behulp van dat systeem. Dat kan evenwel ook vanuit strategische overwegingen zijn.

Toch pleit Schumacher - uiteindelijk - voor een Derde Weg van kleinschaligheid, niet het grootschalige kapitalisme, en evenmin de even grootschalige planeconomie van het communisme.

Interessant en boeiend opgeschreven, dit werk met de visie van Schumacher. Historisch ook wel leerzaam: echo’s van dit denken hoor ik bijvoorbeeld tegenwoordig terug komen bij een politieke partij als GroenLinks in Nederland, of bij de Duitse Grünen, soms ook met dezelfde terminologie als die Schumacher gebruikte.

Helemaal origineel en nieuw was het echter niet, ook niet in de vroege jaren 70 toen Schumacher zijn boeken begon te publiceren.

Het was niet “nieuw” in de zin dat - toen nog iets meer dan nu – veel mensen in delen van de wereld nog in een kleinschalige economie leefden, zonder doorontwikkeld te zijn naar die grote schaal. De menselijke maat en biologische landbouw waren er van oudsher nog in wat afgelegen, niet-centrale gebieden, hoewel steeds meer aangetast. Meer aangetast, want neokolonialisme, economische globalisering en multinationals rukten op.

Schumacher bouwde deels voort op bestaande - oude, beproefde - ideeën (hij gaf dit ook toe), maar wel aangepast aan de huidige tijd.

RASTAFARI

Zijn ideeën waren echter ook niet nieuw, omdat dezelfde kritiek al langer geuit werd, onder meer als deel van de Rastafari-beweging. De Rastafari-beweging ontstond in de jaren 30 van de 20ste eeuw op Jamaica, en internationaliseerde later, mede door de muziek. Inhoudelijk is het in feite een Afro-centrische Black Power-beweging. Al vroeg ontstond er evenwel onder de eerste Rastafari-groepen een focus op een kleinschalige economie, zelfvoorzienendheid, biologische landbouw, en natuurlijk eten. Al van de 1940s is dat gedocumenteerd op Jamaica: Rasta-gemeenschappen, zelfvoorzienend, in rurale delen. Dit was als antwoord op, of ontwijking van, het aanwezige onderdrukkende systeem (“Babylon”). Dus vóór Schumacher, en – belangrijk – ook als bewust antwoord op/tegenwicht tegen het systeem. Rasta’s waren hiermee dus ook eerder dan sommige hippies (ik bedoel hier die hippies die het om meer dan LSD en seks ging, en die in alternatieve, zelfvoorzienende commune’s gingen leven).

Interessant genoeg komen ook ideeën over het mensbeeld van Schumacher deels overeen met ideeën van Rastafari-aanhangers. In het laatste deel van ‘Hoe kleiner, hoe beter’ ontvouwt Schumacher zijn mensbeeld, dat in zijn geval evangelisch/Christelijk geïnspireerd is (hij beschouwt zichzelf als katholiek), maar breder is getrokken. Hij was ook beïnvloed door het boeddhisme, overigens. Hij ziet de mens als wezens met een goddelijke functie in deze wereld, als goddelijke wezens. Zonen en dochters van God, zegt hij letterlijk. Deze komen volgens hem het beste tot hun recht door zinvol werk, echte controle over het eigen leven, en zelfvoorziening (dus niet als robots). Ook dit zeiden de Rasta’s al eerder - tenminste iets van dezelfde strekking -, namelijk de bij de meeste Rasta’s heersende visie dat het goddelijke in de mens zit (niet apart, in de hemel of zo), wat een duidelijk emancipatoir gevolg heeft: je geeft daarmee zelf richting aan je leven.
Dat goddelijke zit in iedereen dus zorgt daarnaast ook voor connectie en gelijkheid.

Of Schumacher door deze ideeën geïnspireerd is (de Rastafari-beweging was in de jaren 70 ook al wat bekender in Engeland) is echter moeilijk te achterhalen. Het kan toeval zijn.

TERUG NAAR DE CRISIS

De economische crisis sinds 2005 leidde in de Westerse landen niet tot de tegenreactie in de vorm van massale aanhang voor een andere, “kleinschalige” economie. In Duitsland groeide de Grünen als politieke partij wel qua aanhang de laatste tijd, maar die pleiten ook niet voor een radicale omverwerping. In Nederland verkleinde GroenLinks als partij zelfs na de laatste verkiezingen. De meeste politieke leiders zochten manieren om diezelfde economie te behouden en te versterken, en veel burgers leken en lijken daarin mee te gaan.

Er bestaan overigens complottheorieën (van het soort dat nog geloofwaardig lijkt ook) dat die hele economische crisis een verzinsel is van de “powers that be” om hun gewenste “verharding” en “verscherping” – maar uiteindelijk versterking – van dat economische systeem te kunnen bewerkstelligen. De macht dus nog iets meer vergroten van de hogere en bezittende klassen ten opzichte van de massa armeren en van de lagere klassen. Laten zien wie de baas is: afgedwongen bezuinigingen voor sommige landen doen dan ook denken aan het zonder eten naar bed sturen van kinderen, wat sommige ouders als disciplinaire maatregel gebruiken.

NATIONALISME

Er is al langer een reactie op globalisering, de grote schaal – versterkt door de crisis - maar die is toch vooral kritisch over de grote schaal van de politiek. Denk aan de kritiek in Nederland en elders dat steeds meer dingen voor Nederland in Brussel, in EU-verband, beslist worden, de ridicule scepsis – want toch meedoen – in Groot-Brittannië ten opzichte van diezelfde EU, en meer algemeen de kritiek op de EU van (rechtse) nationalistische, populistische politieke partijen in Europa.

In dat licht is een artikel wat ik pas in ’t weekblad De Groene Amsterdammer las wel interessant. Het stond in De Groene van 5 september 2013 en was getiteld ‘Wel grommen, niet bijten : de opkomst van progressief nationalisme’, geschreven door Daniel Boomsma en Thijs Kleinpaste. Het behandelt de opkomst van een “nieuw” nationalisme in Europa, dat positiever zou zijn dan het oude nationalisme, besmet door het nazisme, fascisme, racisme, en massamoord, en dat nu, anno 2013, slechts een soort welbegrepen eigenbelang is geworden, om solidariteit en loyaliteit op nationale schaal overzichtelijker te houden. Als tegenwicht voor globalisering dus.

Als men in dit nieuwe Europese nationalisme ook iets van een menselijke zoektocht naar een kleinere schaal ziet, dan vergist men zich. In datzelfde artikel wordt immers een citaat van de Franse historicus en filosoof Ernest Renan aangehaald, die in zijn lezing ‘Wat is een natie?’, uit 1888, de natie en het bijbehorende nationale bewustzijn doopte tot “solidariteit op heel grote schaal” (letterlijk citaat). Zo begon eigenlijk het grootschalige systeem dus. Dat werd later versterkt, globaler, door het reeds genoemde kolonialisme.

Daarvoor had je stadstaten, en andere geografische eenheden, die zich dan weer samenvoegden tot grotere politieke eenheden. Zo zijn verschillende huidige landen in Europa ontstaan. Al deze politieke eenheden – zelfs bij kleinere landjes – hadden uiteindelijk weinig met de menselijke maat van doen. Er was ook in zulke staatjes duidelijk machtsongelijkheid met een politiek-economische elite die anderen de wil kon opleggen, ook economisch.

Het beschreven type nationalisme in het huidige Europa fungeert als schijnoplossing, als wederom een afleiding van het eigenlijke probleem.

In het artikel in De Groene Amsterdammer wordt terecht ook op de economische grondslag van nationalistische bewegingen gewezen. Vaak wordt nationalisme gepresenteerd als een rebels opkomen voor een eigen culturele identiteit, een eigen volkswil, bruut onderdrukt door een centrale macht. Het Noord-Italiaanse Lega Nord ageert tegen geldafdracht naar de rest van Italië, waaronder het armere zuiden. Beperkte solidariteit, zullen we maar zeggen. Ook het nationalisme in de Spaanse deelstaten Catalonië en Baskenland is grotendeels economisch: deze regio’s behoren tot de welvarendste van Spanje. Catalonië is – zoals het genoemde artikel ook stelt – “netto-betaler aan de rest van het Spaanse koninkrijk, net als de Vlamingen en de inwoners van de Po-delta in respectievelijk België en Italië”. Apelleren aan culturele eigenheid is daarbij deels ook een excuus – vrijwel alle regio’s in die landen hebben een culturele eigenheid - : het is egocentrisch nationalisme.

Het is eigenlijk rijkdom voor jezelf houden in een politiek kader. Hetzelfde egoïsme dat de grootschalige economie uiteindelijk historisch vorm gaf, met alle interne ongelijkheden erbij. Het is als carrière maken in een bedrijf (na “ellebogenwerk” ten koste van anderen), en dat bedrijf dan zelf niet beter maken, maar alleen om zelf comfortabeler te zijn. Dat dit nationalisme vaak mensen “van buiten” uitsluit en tot racisme vervalt (denk aan onder meer Vlaams Belang, en de Lega Nord) hoeft daarbij niet te verbazen. Het gaat immers niet om mensen maar om “belangen”, in een naar mengsel met culturele superioriteitswaan en blut und boden-denken. Dergelijk denken is ook in Nederland breder aanwezig dan sommigen willen geloven, ben ik bang. Ook hier is de menselijke maat zoek, want mensen worden geabstraheerd tot mensen die er wel of niet bij horen, die wel of niet in het grotere plaatje passen.

Een schijnoplossing is dit nationalisme dus, en tegenwoordig ook ingezet als antwoord op de schijndiscussie rond de economische crisis..