maandag 3 november 2025

Twee boekrecensies in één: Hans Kaldenbach en Paulien Cornelisse

‘Doe maar gewoon: 99 tips voor het omgaan met Nederlanders’ is een boek(je) geschreven door “intercultureel adviseur” Hans Kaldenbach, eerst geschreven in 1994.

De titel suggereert een soort inleiding voor nieuwkomers, hoewel het dan mogelijk voor sommigen vertaald moet worden. Hij refereert ook naar Marokkanen, Turken, en Surinamers, en de verschillen tussen hun culturen en de Nederlandse, en wat in Nederland gebruikelijk is.

Inderdaad waren dat in 1994 (bij schrijven) al de grootste migrantengroepen in Nederland, maar het geldt uiteraard voor alle mensen van buitenlandse origine, zo te lezen. Uit Kaldenbach’s vergelijkingen lijkt hij vooral de wat exotischer buitenlander voor ogen te hebben, niet direct omliggende “Germaanse” landen, met veel meer culturele overeenkomsten (of we nu willen of niet).

Dit via 99 “tips” die eerder als thematische uitleglemma’s kunnen worden gezien.

Een klein boekske op zich, van 53 pagina’s.

PAULIEN CORNELISSE

Een ander boek dat ik al eerder had gelezen, werd geschreven door Paulien Cornelisse, en is mogelijk wat bekender: “Taal is zeg maar echt mijn ding’, eerst geschreven in 2009, dus een tijdje later.

Het boek van Paulien Cornelisse is wat dikker dan Kaldenbach’s boek, met zo’n 229 pagina’s en zelfs een heus register.

Ook hier: verschillende subonderwerpen/lemma’s, maar dan rond taalverschijnselen – en –trends - in het moderne Nederlands.

Het boekje van Kaldenbach gaat dus over de Nederlandse “cultuur” (voor buitenlanders uitgelegd), en dat van Cornelisse over de Nederlandse “taal”.

Dat lijken twee verschillende dingen, maar uit studie van de antropologie blijkt dat in historische zin cultuur – en verschil erin - begon met taal, betekenis ontlenen via (eigen, nieuwe) metaforen. Het legt ook het praktische vast via symboliek.

Toen ik een keer de antropologie bestudeerde was dat gegeven, dat culturen met taal beginnen, iets wat ik niet wist, maar eigenlijk ook weer wel. Verhelderend, in ieder geval.

HANS KALDENBACH

Hans Kaldenbach beschrijft in ‘Doe maar gewoon’ Nederlandse gewoonten zoals op tijd komen – de klok wordt strak aangehouden – en andere haast clichématige zaken, die we wel vaker gehoord hebben, maar meestal ook wel (deels) ware cliché’s zijn: je kunt niet zomaar onaangekondigd op visite komen bij Nederlanders, noch automatisch mee-eten als op visite. Kinderen gaan vroeg en op tijd naar bed, en de omgangsvormen zijn wat ingehouden: men praat rustig, danst weinig. “Genieten lijkt wel een zonde”, stelt hij in een van de tips, dit relaterend aan een calvinistische invloed in Nederland.

Hij noemt ook positieve, minder saaie Nederlandse cliché’s als eerlijkheid, eerder schuld toegeven (vergeleken met? Buitenlanders hier?), eerder een persoonlijke mening geven (ik- versus “wij” cultuur), en beschrijft het begrip “gezelligheid”, soms samen vallend met een kopje koffie met een koekje.

Mogelijk is “gezellig” te vertalen naar andere talen – het Engelse “cozy” komt in de buurt – maar het is toch ook weer typisch Nederlands.

Ik herinner mij dat mijn Spaanse moeder dat woord vaak in Spaanse zinnen niet vertaalde, maar in Spaanse zinnen als leenwoord gebruikte: “era bien “gezellig” ahí dentro” (het was best wel gezellig daarbinnen).

CULTUUR EN TAAL

Zo zijn er meer taalgerelateerde dingen in Kaldenbach’s boekje, wijzend op de onvermijdelijke connectie tussen een cultuur en de bijbehorende taal.

Andersom zijn er om dezelfde reden ook culturele verwijzingen in het boek over taal van Cornelisse. Eigenlijk logisch, dus.

De Spaanse filosoof Miguel De Unamuno zei ooit: “Het ras is de taal..”. Hoewel ik het vaak met Unamuno eens ben, en hij veel zinnigs zei, was ik het hier minder mee eens. “Cultuur is de taal”, klopt al wat meer, denk ik zelf. Ras is als term te vaag.

Een belangrijk verschil tussen beide boeken is dat Kaldenbach spreekt over culturele gewoontes die al wat langer mee gaan, en wellicht bij jongere generaties zijn aan het veranderen, terwijl Cornelisse het vaker over huidige “taaltrends” heeft: juist die veranderingen dus, maar ook wel oudere uitdrukkingen hekelt.

Cornelisse doet dat leuk en grappig, en ik begrijp waarom het boek een bestseller werd. Van het gebruik van woorden als “gewoon”, de vage toevoeging ..”en alles”, gebruik van aanhalingstekens, voetbaltaal, “subtiel opscheppen”.. Grappig, want vaak herkenbaar om ons heen, op het werk, in ons sociale leven, of in de media.

GENERALISEREND

Kaldenbach heeft wat minder leuke humor, maar geeft wel wat interessante indrukken van de Nederlandse cultuur. Die herken ik vaak ook, maar niet altijd.

Mogelijk vanuit Nederlandse trots of verwantschap heeft Kaldenbach soms een te rooskleurig beeld van Nederlanders en hun gedrag, soms positief generaliserend, maar soms ook negatief generaliserend.

Hij stelt dat Nederlands “altijd” schuld zullen bekennen en excuses maken. Hij zet dit geniepig af tegen ander culturen (Marokkanen), die dus blijkbaar leugenachtiger en ontkennender zijn. Vooral dat “altijd” van Kaldenbach maakt het onzin. Hij verbindt dat aan een schuld-cultuur, versus een schaamte-cultuur, en een ik-cultuur, versus een wij-cultuur, maar is gewoon niet voor alle Nederlanders waar.

Kaldenbach bestudeerde ook weleens “hangjongeren”, wat mogelijk voor wat vertekening zorgde. Bij wetsoverteding zullen betrapte Marokkanen ontkennen en leugenachtig zijn, maar hetzelfde geldt voor Nederlandse misdaadplegers, of andere bedriegers en beroepsleugenaars (politici, verkopers). Die heb je onder elk volk, zoals ook de neiging om de schuld bij de ander en niet bij jezelf te leggen, vanuit een misplaatste trots, of het grote eigen ego.

PRATEN

“Je laat elkaar uitpraten” schijnt ook zoiets positiefs Nederlands te zijn, volgens Kaldenbach, en dat is wel iets meer waar, althans in formele gesprekken,of in talkshows op tv, en dergelijke. Ik zag ooit bij familie in Andalusië (Spanje) op tv een Spaanse talkshow waar er door elkaar heen “getetterd” werd, en men herhaaldelijk (tientallen keren) moest vragen “Me vas a dejar hablar?”, mag ik even uitspreken?.. Ook was het luider of zelfs “bozer”, de rustige, beheerste toon van Nederlanders ontbrak. Als iemand zijn stem teveel verheft, en men “boos” klinkt, in een Nederlands talkshow, wordt deze meestal het woord ontnomen, en de microfoon weg genomen of uitgeschakeld. In Spanje blijkbaar niet.

Ook dat “laten uitpraten” is echter generaliserend. Als Nederlanders je niet mogen, of wantrouwen, zullen ze in het sociale verkeer geen open gesprek tot stand laten komen, zoals overal, en je je zinnen niet af laten maken… een kinderachtige, en eigenlijk antipathieke, trek, - we zitten immers niet meer op de middelbare school -, maar “des mensch”.

Rustig, zonder stemverheffing, praten is volgens Kaldenbach hoe dan ook in het algemeen typisch Nederlands, wat ook wel nog steeds een beetje zo is, alhoewel verschillend per sociale groep (voetbalsupporters?, dronken feesters?).

Paulien Cornelisse heeft een grappig stuk in haar boek over zo’n uitzondering: een buurtgenoot van haar in Amsterdam: een fanatieke Ajax-fan die de gewoonte had om hard op straat “Joden!”, “Joden!” te roepen, wat nogal rabiaat anti-semtisch lijkt, als je niet weet dat Ajax-aanhangers zichzelf zo noemen.

Toch raar: stel dat een ander (wit) iemand “Chinezen!”, “Chinezen!” op straat roept. Dan vermoeden we toch een gevaarlijke, racistische frustratie bij deze persoon.

Hoe dan ook, en met welke intentie dan ook: niet alle Nederlanders praten altijd rustig en ingehouden, weet ik ook uit eigen ervaring.

Noodgedwongen grijpt Kaldenbach dus naar generalisaties, vooral vergelijkend met Marokkanen, Turken, Antillianen, en Surinamers. Het is meer sociologisch, of het nu altijd helemaal klopt, of niet.

Het leuke boek van Cornelisse is daarentegen meer psychologisch, en gedetailleerd op taal gericht, ook bij een-op-een interacties. Taalgericht, weliswaar, maar ook op dat detailniveau uit zich de cultuur van een land.

Veel van wat Cornelisse beschrijft is hoe mensen zich interessant of intellectueler proberen te maken met woordgebruik, zoals in de zinsnede “ik geloof niet in veel tv kijken”, versus “ik kijk niet zoveel tv”, of “het is een aanvaller, maar van een ander kaliber dan EEN Lionel Messi”, zoals in het Voetballiaans. Dat “een” geeft een analytisch tintje, even zeer als zeggen “ik geloof niet in..”. Dat beschrijft ze grappig.

OOGCONTACT

Niet alles herkende ik van wat Kaldenbach zei. Zo zouden Nederlanders elkaar langer en meer in de ogen kijken. Niet alleen onderschat hij daarmee man-vrouw verhoudingen en (ongewenste) seksuele spanning, maar ook in andere sociale contexten zijn ook veel Nederlanders wantrouwend, of te onzeker, om oogcontact te maken, vooral in drukke steden, met etnische scheidslijnen.

Dat geldt uiteraard ook voor andere nationaliteiten en groepen, ook wat “geslotener” gemeenschappen als strengere moslims, bijvoorbeeld.

Sympathiek is vermijding van oogcontact natuurlijk nooit: iedereen wil “iemand die me ziet” om uit een songtekst van Doe Maar (song Radeloos) te citeren: het ontspant de relatie en sfeer, en opent mogelijkheden tot beschaafd, en wie weet zelfs inspirerend contact.

VERBONDENHEID

Dat Kaldenbach dat positieve in de ogen kijken als “typisch Nederlands” ziet (wat ik dus betwijfel) zal met de verliefdheid op eigen land – de “oer-connectie” via wortels met het eigen Nederlandse volk die hij voelt, te maken hebben. Die val je niet af, en verdedig je/praat je goed.

Ook dat is niet typisch Nederlands, maar ik merk wel dat ik (half Italiaans, half-Spaans, geboren in Nederland) die rotsvaste, eenduidige identificatie soms mis. Mijn ouders maakten grapjes over elkaars landen, met soms zelfs kritiek, en weer andere grapjes/kritiek over de Nederlandse buitenwereld.

Ook vaak grappig, maar verwarrend voor mij. Voor mijzelf probeer ik dan speels te combineren - laverend "tussen culturen in", maar het blijft ergens dubbel.

Germaanse volkeren als de Nederlandse zijn ook wat etnisch – en deels ook cultureel - “zuiverder” (sorry voor de dubieuze connotatie) dan “mijn” landen Italië en Spanje, met veel meer historische etnische vermenging, en vooral in Spanje veelzijdig (Feniciërs, Basken, Kelten, Romeinen, Gothen, Berbers, Joden, zigeuners etc.). Dat “zuiverheid” denken wordt met zo’n historische mengelmoes lastiger.

Toen de Germanen naar Nederland kwamen woonden er al mensen (denk aan de pre-Saxische “hunebed” bouwers in Drenthe), maar het land is al met al relatief eenduidiger.

Die diepe verbondenheid met zijn Nederlandse roots schijnt door in Kaldenbach’s boek - tussen de regels door, zogezegd -, vooral in de (te) rooskleurige benadering van de Nederlandse volksaard, in vergelijking met andere culturen die daarmee negatief gekarakteriseerd worden: Nederlanders zijn eerlijker met meningen, maar ook in het schuld bekennen, terwijl die anderen (bijv. Marokkanen?)… liegend en bedriegend door het leven gaan?

Mogelijk is Kaldenbach’s oordeel vervormd door gesprekken met criminele Marokkaantjes – gepakt voor wetsovertreding - : die dus al verkeerd bezig waren. Die zijn niet per se representatief.

Kaldenbach verwart soms sociale positie met cultuur, en vergeet soms dat discriminatie bestaat. Nederlanders “durven te vragen naar promotie op hun werk”, stelt hij in een “tip”, terwijl mensen van buitenlandse afkomst in zo’n bedrijf dat niet durven, en door hard werken hopen promotie te maken.

Waarom zou dat nu zijn? Als je met de baas die “oer-connectie” deelt, tot hetzelfde volk behoort, dan ben je geen buitenstaander, maar een soort “insider”. Je kan wat meer maken en vragen.

Menig buitenlander - als buitenstaander - vreest vaak toch dat bij al teveel openlijke ambitie en uiting van een promotiewens in dat bedrijf, hij of zij als eerste weg moet bij een volgende ontslaggolf, juist vanwege teveel ambitie. Dat is dus meer sociaal dan cultureel.

Die subtiele discriminatie kennen Nederlanders in hun eigen land wat minder, en ontsnapte mogelijk ook de aandacht van Kaldenbach.

Ook Kaldenbach’s “tip” dat Nederlanders veel over het weer praten is dubieus. Dat is meer universeel, dan alleen typisch voor deze vochtige rivierdelta in NW Europa die Nederland heet. Ook in bijvoorbeeld het hete Andalusië in Zuid-Spanje, waar ik familie heb wonen, wordt over de hitte geklaagd, zelfs als niets nieuws onder de zon (ha!). Interessant feit: Zuidwest-Spanje - waar mijn "maternal roots" liggen, is formeel het warmste/heetste deel van gans Europa (over het jaar genomen).

Zoals Tom Waits terecht zong in zijn song Strange Weather: “Strangers talk only about the weather. All over the world, it’s the same..”

Andere “tips”, beschrijvingen van Nederlandse culturele gewoonten sneden wel wat meer hout, denk ik (precieze indeling van leven, ingehouden/rustig, geldgericht), in algemene, generaliserende zin dan.

Wat Cornelisse schrijft in ‘Taal is zeg maar echt mijn ding’ is óók vaak waar, maar meer op detailniveau, met meer psychologische diepgang. Soms lijken observaties futiel, maar toch grappig. Het steeds bredere gebruik van het oorspronkelijk existentiële woord “eigenlijk” in het Nederlands tot zoiets als: “ik was eigenlijk op zoek naar een krop sla”, in een groentewinkel.

Daar heeft ze veel leuke voorbeelden van, ook bij een woord als “toch”.

CALVINISTISCH

Ze vermoedt een calvinistische oorsprong veel gebruik van “toch”. In die protestantse interpretatie is de mens geboren met een erfzonde, als zondaar dus, die misschien door heel hard te werken/goed te doen mededogen van de Here God krijgt. In het katholicisme is er ook wel zoiets als een erfzonde, maar is het verder niet zo rigide. Hoe dan ook, vertelt Cornelisse, zegt dat “toch” dat we ondanks dat we zondaars zijn die altijd iets verplicht zijn in het calvinisme, we vandaag “toch” even gezellig en lekker zaten te eten, bijv.

Grappig en interessant, en elders verwijst ze ook naar een calvinistische invloed, zoals in relatie tot het woord “genieten”.

Daar is een parallel met het boekje van Kaldenbach, waarin hij het erin gestampte “genot is zondig” principe van het calvinisme/protestantisme noemt als verklaring van veel ingehouden cultureel gedrag van Nederlanders. Niet alleen bij praten, en feesten, maar ook qua kleding, eten, architectuur, etcetera.

Grappig genoeg zegt Cornelisse ongeveer hetzelfde in haar boek, ook in relatie tot “genieten", maar dan als taalkundig woord. Een citaat uit haar boek:

Het probleem met Nederlanders en genieten is natuurlijk dat we er te veel over nadenken. We mogen pas met vakantie als we er eerst hard voor gewerkt hebben. Een beloning zonder dat daar eerst voor geleden is, past niet bij onze calvinistische mentaliteit.”

Om dezelfde reden wordt het woord “genieten” vaker diffuus en algemeen gebruikt, terwijl het in andere talen vaak in relatie tot iets is: “enjoying the concert”, bijv. Ook in het Spaans, weet ik “Disfrutar (genieten) DE (van).. iets.. Het genieten staat in het Nederlands daarentegen meer op zichzelf.

CONCLUSIE

Beide boeken zijn lezenswaardig, en in verschillende mate leerzaam. Bij Kaldenbach kwamen veel cliché’s langs, maar ook enkele dingen waar ik nog niet aan heb gedacht. Ook wel enkele dingen die niet leerzaam zijn, omdat ze niet waar zijn, of te simplistisch.

Deels is er ook patriottische “wishful thinking” over zijn geliefde eigen Nederlandse volk. Ik kan hem dat verwijten, ware het niet dat zoveel mensen in de wereld dat hebben. Als “intercultureel adviseur” moet je daar (van die etnische oer-connectie) echter ook los van/boven kunnen staan, vind ik.

Cornelisse behandelt deels schijnbaar futiele zaken als woordkeuze en taalgrapjes - en humoristisch - , maar is al met al psychologisch leerzamer, met nog veel meer dan bij Kaldenbach dingen die ik nog niet zo opmerkte (soms wel aanvoelde). Wat ze schreef over “subtiele zelfverheerlijking”, bijvoorbeeld, bij persoonlijke gesprekken, en meer verhulde egotripjes en onzekerheden via taalgebruik.

Daar zit een “spel” met taal in, dat weer dat “ingehoudene” en sobere van Nederlanders (volgens Kaldenbach) juist tegen spreekt, maar wel weer “calvinistisch” gematigd en taalgericht (de Schrift, de Bijbel), en soms ook "berekenend" qua taalgebruik, in plaats van echt artistiek.

Een Franse leraar die ik ooit had, zei dat Fransen hun taal breedsprakiger en poëtischer praten en schrijven, dan meer pragmatische en zakelijke Nederlanders met hun taal. Datzelfde “breedsprakige” geldt op een iets andere manier ook wel voor die landen van mijn ouders (Italiaans, Spaans).

Dat is misschien nog wel waar, Nederlands wordt niet (evenmin als andere Germaanse talen) al te snel poëtisch gebruikt, maar “spelen met taal” is er wel degelijk, waardoor Cornelisse ook zo’n leuk boek kon schrijven.

De mens is van nature een sociaal wezen, maar ook een “spelend” wezen, zeg ik altijd maar. Daarom zijn ook al die verschillende culturen in deze wereld ontstaan..

Geen opmerkingen:

Een reactie posten