donderdag 5 december 2019

J. Rentes de Carvalho's 'Waar die andere God woont'

In een kringloopwinkel dichtbij waar ik woon in Amsterdam, trof ik een boek aan dat ik nog kende van mijn jeugd: ‘Waar die andere God woont’, geschreven door de in Nederland woonachtige Portugees José Rentes de Carvalho, eerst verschenen in 1972. Rentes de Carvalho is een schrijver, geboren en opgegroeid in Portugal. Dat boek bevatte zijn beschouwingen en ervaringen met Nederland en Nederlanders, sinds hij in Nederland kwam wonen in 1956, dus tot de vroege jaren 70 van verschijning.

Memory lane: in mijn tienerjaren, nog wonend in Nieuw-Vennep, had ik het boek ook al eens gelezen. Dat was in mijn meest nadrukkelijke “boekenwurm” periode, volgend op een “voetbal” periode. Natuurlijk heb ik het geprobeerd te combineren, maar dat lukte mij in de sociale contexten die ik aantrof moeilijk: al te belezen en intellectueel kon je in voetbalkringen niet zijn en toch “meedoen”. Die werelden lieten zich niet combineren.

Ik was toen al – als voetballer en als boekenwurm - een Reggae fan, dus las boeken uit de bibliotheek over muziek, het Caraïbisch gebied, maar ik had ook veel interesse voor Afrika, wereldwijde geografie en wereldgeschiedenis.

Ik spitste deze brede interesse waar passend later ook wel toe op mijn achtergrond. Ik had een Noord-Italiaanse vader en een Zuid-Spaanse moeder. We gingen regelmatig naar Italiaanse feesten – vooral in het nabije Haarlem, waar mijn ouders trouwden en eerst woonden - met ook Italianen uit andere delen, zoals Zuid-Italië, en waren ook bevriend met deze Italianen. Mijn moeder had vriendinnen uit andere delen van Spanje, alsmede uit verschillende Latijns-Amerikaanse landen. In Nieuw-Vennep en omgeving. Deze kwamen redelijk vrijelijk bij ons thuis, dus zo groeide ik op.

Vandaar dat een boek over een Portugese migrant in Nederland en zijn bevindingen iets van “herkenbaarheid” voor me had. Een buurland van Spanje, met volgens velen wat raakvlakken met Spanje, en daar vandaan migreerde iemand, net als mijn moeder en eerder mijn vader, naar Nederland. Ik wilde wel even lezen of wat hij ervoer een beetje lijkt op wat ik aantref, of op wat mijn ouders als wezenlijke verschillen tussen hun en de Nederlandse cultuur zagen.

ALS ZE ER NIET BIJ ZIJN

Wat voor Surinamers geldt, geldt ook voor andere migrantengroepen: als er geen Nederlanders bij zijn worden er, soms minachtende, grappen over Nederlanders en hun cultuur gemaakt. Het lijkt mij onzinnig om daar naïef of schijnheilig over te doen. Dat grensde inderdaad af en toe aan (omgekeerd) racisme, wat afhing – net als bij racisme in het algemeen – van het relatieve empathisch vermogen van iemand, de hoeveelheid haat in iemands hart en hoofd, of diens groepsdenken: de mens blijven zien en niet alleen diens afkomst of etniciteit. Hoe dan ook: er werden ook bij mij thuis grappen over de Nederlandse cultuur gemaakt die soms minachting of zelfs afkeer verraden, net zoals in Surinaamse, Marokkaanse, of Turkse gezinnen. Er waren immers toch geen Nederlanders bij.

Het was terugkijkend denk ik echter niet excessief qua haat. Ik merkte met name bij mijn moeder een beetje dat ze niemand – geen individu – alleen vanwege afkomst wilde ontmenselijken, wat een goede, mooie trek was, natuurlijk. Dit was mogelijk een reactie van haar op haar onderdrukking onder de Spaanse variant van het fascisme: de Franco-dictatuur, waaronder ze moest opgroeien en nare ervaringen had: vooral als praktisch rechteloze en laaggeschoolde arbeider. In Nederland had ze wat meer rechten, dus ze zag ook de goede kanten van Nederland. Ook mijn vader zag wel wat goede kanten van Nederlanders en Nederlanders, en had meer Nederlandse vrienden dan mijn moeder: hij sprak beter Nederlands.

Toch is dit besef denk ik goed. Minachting voor andere volkeren wordt onderhouden in gesprekken als de “ander” er niet bij is. Vooroordelen worden zo onderling versterkt, aangescherpt, en mogelijk zelfs haat gevoed. Dat geldt voor racistische Nederlanders onderling, alle witte, Europese racisten, maar ook voor anderen (migranten, mensen met een kleur) die dat botte racisme overnemen omdat dat nodig lijkt in deze samenleving. Helaas zit daar niet de macht aan vast die witte Nederlanders wel in hun eigen land hebben, maar even negatief is het al wel.

CULTUURVERSCHILLEN

Bevindingen over een andere cultuur hoeven echter niet altijd heel negatief te zijn, of zonder (zachtere) relativering of humor. Dat wist ik ook van thuis. Ik hoorde echter ontegenzeggelijk kritiek thuis, ook van mijn moeder: Nederlanders hebben saaie feesten waarop niemand danst en er alleen maar gepraat werd, hebben lauwe, losse familiebanden. De taal is lelijk, ze eten slecht en beperkt (eenvoudig bereide aardappelen bijvoorbeeld). De bekende Zuid-Europeze/Latino kritiek op die stijve, kille, niet-verfijnde Noord-Europeanen, zou ik bijna zeggen. De Protestantse geloofsbeleving werd ook weinig begrepen, hoewel mijn moeder ook kritisch was over de historische Katholieke corruptie en onderdrukking in haar land Spanje. Dat is Rentes de Carvalho ook wel, maar zegt desalniettemin over het Nederlandse Godsbeeld (die hij zowel bij katholieken als protestanten trof) en de geloofsbeleving, als somber, vreugdeloos. Hij zegt niets te begrijpen van “dit kille geloof vol zonde, schuld, en ontzeggingen” (‘Waar die andere God woont’, p. 93), en plaatst het onder meer tegenover het vrolijke zondagse uitje dat een kerkmis in Portugal was, met zelfs gangbaar geflirt tussen de geslachten.

Deels waren die kritische bevindingen ook wel waar, maar altijd subjectief: smaken verschillen, en culturen ook. Ik hou zelf van dansen en muziek, maar een goed gesprek op niveau op een feestje is af en toe ook wel fijn.

De Nederlandse eigen keuken – als die al bestaat – heeft mij inderdaad ook nooit weten te overtuigen, vind ik eveneens fantasieloos, maar biedt in ieder geval wat ruimte voor groente. Minder smakend of rijk dan andere keukens (zoals de Franse, Spaanse, en Italiaanse), maar nog steeds beter dan die fast-food rage, zoals die later opkwam (of overkwam uit de VS).

Rentes de Carvalho zegt hierover: “De Nederlander is nu eenmaal geen ‘gourmet’, geen fijnproever. Hij beschouwt alles wat aan eten wordt besteed en verder gaat dan een simpele maagvulling als verspilling, ‘zonde van het geld’” (‘Waar die andere God woont’, p. 62).

Dit boek is van 1972, net vóór mijn geboorte, en ik merk dat er bij de jongere generatie wel wat veranderd is. Met name hoger opgeleiden Nederlanders lijken zichzelf soms zelfs meer in de Italiaanse of Spaanse keuken verdiept te hebben dan ik, terwijl mijn voorouders olijf- en vijgengaarden bezaten.

HERKENNING TOEN EN NU

Rentes de Carvalho’s boek volgt dus een beetje deze zelfde bekende Zuid-Europeze kritische patronen omtrent het onbegrip met de Nederlandse cultuur, die ik eerder hoorde van mijn Spaanse en Italiaanse familie en familievrienden. Vandaar dus die “herkenning” bij mij. Rentes de Carvalho kwam in 1956 en dit boek verscheen eerst in 1972. Mijn moeder kwam zo’n 10 jaar later dan Rentes de Carvalho naar Nederland (rond 1966), mijn vader iets eerder, rond 1963. Ik ben geboren in 1974.

In ieder geval dus nabij en deels overlappend in tijd. Wat van het boek stond me nog bij, van toen ik het decennia geleden in mijn ouderlijk huis lag, maar toch herlas ik het recentelijk weer na mijn aanschaf (het kostte welgeteld een euro). Ik ben in die tussentijd (zo’n 30 jaar later!) ook veranderd en ben andere levensfasen in gegaan, verhuisd naar Amsterdam, dingen meegemaakt, “trials and tribulations”, persoonlijke aanvallen, decepties, gebroken harten, etcetera, etcetera.

Interessant is dat mijn mening over de Nederlandse cultuur niet zoveel veranderd lijkt. De verschillen met Zuid-Europa blijken niet slechts tijdsgebonden, maar vaak bijna tijdloos. Rentes de Carvalho noemt de vergadercultuur, de regelzucht in Nederland, de directe, onomslachtige manier van praten zonder versiering, en het meer algemene gebrek aan sier en gratie in de omgangsvormen. Hij noemde in het boek veel Nederlanders bot en onbeleefd. Elders bekritiseert hij de gelijkhebberigheid en morele superioriteitswaan van Nederland.

Inderdaad resulteert dat niet in een algemeen goed of positief beeld van deze Nederlanders. In verschillende min of meer thematische hoofdstukken bespreekt hij aspecten van de Nederlandse cultuur en wat dat zegt over het volk: keuken, gezin, vergadering, geloof, ontwikkelingshulp, Amsterdam, pers, en ook een tijdsbeeld vanaf 1968: de religieuze en seksuele revolutie.

Naast de kille, ongevoelige omgangsvormen – zoals in het openbare verkeer als het ergens druk is – noemt hij tussendoor ook wel vriendelijke Nederlanders en positieve eigenschappen, veeleer eigen aan een democratische samenleving. Zeker democratischer dan het Portugal onder de Rechtse, fascistische dictator Salazar (vriend van Franco), dat Rentes de Carvalho verliet.

Wat betreft de omgangsvormen en “manier van zijn” van Nederlanders (koud, bot, betuttelend) blijft de teneur overwegend negatief. Rentes de Carvalho geeft daarbij wel toe dat het zijn persoonlijke opvattingen zijn.

Zo zegt hij hierover: “Voorkomendheid in de omgang is hier (in Nederland) beslist geen alledaags verschijnsel. Het wordt beschouwd als zwakheid, het brengt risico’s met zich mee. Wie voorkomend is wordt opzij geschoven..” (‘Waar die andere God woont’, p. 70). Toe maar.

Verschillen met Zuid-Europa zijn er wat dat betreft, denk ik wel, hoewel mijn ouders me wel waarschuwden voor de oppervlakkigheid ervan. Bot wegduwen of in de weg staan – of beledigende grappen naar vreemden - zijn in Zuid-Europa minder geaccepteerd in het onderlinge verkeer dan in Nederland, dat wel, maar Rentes de Carvalho veralgemeniseert het als Nederlandse cultuurtrek, terwijl ik dat botte gedrag altijd persoonlijk en dus discriminerend opvatte ("doen ze niet bij een Nederlander of familielid"). De waarheid zal wel ergens in het midden liggen.

Dit boek dat ik pas kocht is een uitgave uit 1982, met een nawoord over de periode 1972 tot 1982 (tien jaar na de eerste uitgave). Mogelijk zat dat er ook al bij toen ik het boek de eerste keer las, ergens begin jaren 90, of was dat een andere uitgave, maar dat herinner ik me niet meer.

Rentes de Carvalho stelt in dat voor de druk van 1982 toegevoegde stuk, over Tien jaar veranderingen, dat hij en de Nederlanders elkaar nog steeds slecht begrijpen, ondanks sommige maatschappelijke veranderingen. Hij is er al die tijd blijven wonen, wat een keur aan persoonlijke redenen kan hebben die hij natuurlijk niet verplicht wereldkundig hoeft te maken. Dat mag hij zelf weten.

VERGELIJKINGEN

Wel ga ik weer vergelijken met mijn ouders, mijn tante, en anderen die het grootste deel van hun leven in Nederland doorbrachten en ook bezwaren bleven zien. Dat zegt iets diepers over migratie en aanpassing. Het zegt iets over migranten, maar naar mijn mening ook over de toegankelijkheid van een samenleving en cultuur.

Maar eerst over de kritiekpunten van Rentes de Carvalho over Nederlanders, vergeleken met wat ik hoorde van mijn familie en vrienden. Deels dezelfde kritiekpunten en irritaties, nogmaals dus die herkenning. Er was echter een nuance. Niet omdat het mijn moeder was, dat ik alles goed praat, - alle liefhebbende zonen eigen, haha - maar ik geloofde niet dat mijn moeder veel haat had of wilde hebben in haar hart. Minder althans dan andere mensen die ik tegen heb moeten komen in mijn leven.

Mijn moeder vertrouwde me toe dat ze alleen door gebrek aan kennis van het Nederlands zo weinig intieme Nederlandse vriend(inn)en had, en dus vooral Spaanstaligen en enkele Italianen en Portugezen. Ondanks haar grappen, zei ze dat ze op zichzelf niet veel had tegen de meeste Nederlanders. Ze had weliswaar wat slechte ervaringen met Nederlanders (seksueel opdringeringe mannen, discriminatie, pesterijen) maar zei geen hekel te hebben aan het hele Nederlandse volk. Of dat gemeend was of diplomatiek weet ik niet: dit zei ze tegen mijn broer en ik, geboren in Nederland, en mogelijk zag ze ons ook als Nederlanders, of in ieder geval vernederlandst. We praatten echter open genoeg, dus ik denk dat ze de Nederlanders wel degelijk een kans gaf.

Mijn vader sprak beter Nederlands, en had enkele Nederlandse, intieme vrienden.

Mijn ouders stelden zich in ieder geval – blijkt daaruit - open voor de variatie onder Nederlanders, en vielen gelukkig niet in de “omgekeerd racisme”-val waar andere migrantengroepen soms inliepen en inlopen. Ik ben leden van etnische minderheden in Amsterdam en elders tegen gekomen die (willekeurige!) Nederlanders – of blanken – als vieze beestjes die uit hun buurt moeten blijven behandelen, of deze treiteren.

Ik ben – eerlijk is eerlijk – ook meerdere Nederlanders tegen gekomen die mij als “buitenstaander” zo hard en racistisch behandelden en treiterden, als kind al, maar het wordt niet beter met een kleurtje, zeg maar. Waarom zou je slechte dingen overnemen van blanken? Of het is die haat aangepraat als Nederlanders er niet bij zijn, met ook het principe “onbekend maakt onbemind” en wellicht (religieuze) superioriteitswaan?

PRATEN

Mijn ouders vonden Nederlanders niet eens altijd onbeleefder en botter dan hun “eigen” mensen, in het geval van mijn moeder ook vanwege slechte ervaringen van mijn moeder met vooral Rechtse/fascistische Spanjaarden, zijzelf als wat vrijer en linkser denkend iemand. De Franco dictatuur in Spanje had ook iets bots en grauws in de sociale sfeer, en ze vond zelfs dat in Nederland meer mensen haar op straat vriendelijker en opener groeten dan in een afstandelijke, ieder-voor-zichzelf stad als Madrid, waar ze de laatste 4 jaar voor naar Nederland te gaan woonde. Nu woonde ze wel in een dorp in Nederland – Nieuw-Vennep – dat wel, minder anoniem dan een stad. Ook vond ze Nederlanders wat "doorzichtiger", zelfs als gemeen, dan andere volkeren, of veel van haar eigen mensen. Dat is wel een groot compliment, maar ze had niet veel intieme omgang met Nederlanders.

In de Italiaanse cultuur van mijn vader, ook als in het hoge noorden van Italië (Trentino, nabij Zwisterland en Oostenrijk – Alpien/Dolomieten Italië - waar hij vandaan kwam), is veel en grappig praten belangrijk en gestimuleerd in het sociale verkeer. Deel van het Mediterraanse buitenleven. Mijn moeder herkende dat ook wel, maar stelde toch dat ze daarnaast ook opvallend veel introverte, zwijgzame Spanjaarden heeft gekend. In Italië is veel kunnen praten belangrijk, dus zwijgzaam of rustig zijn zag hij – deels onterecht – als Nederlandse cultuurtrek. Ikzelf denk dat Nederlanders vooral “anders” praten – minder opsmuk zoals Rentes de Carvalho zei, weinig “gratie” of handgebaren ook – maar vaak niet minder spraakzaam met vrienden.

Rentes de Carvalho zegt daarover: “Ze (Nederlanders) kennen de kunst van het praten niet, van het praten om het praten, plezier hebben in woorden. Ze praten wel, zeker, als Brugman zelfs, maar het wordt allemaal zo gauw belerend, deftig” (‘Waar die andere God woont’, p. 42). Dat is zijn ervaring.

Een interessant cultuurverschil noemt Rentes de Carvalho niet, maar mogelijk is dat een verschil tussen Spanje en Portugal: Spanjaarden praten harder en met luidere stem, openbaar en privé, dan Nederlanders. Mijn moeder praatte soms ook op een manier – soms niet eens negatief of “boos” bedoeld, eerder opgewonden – die sommige Nederlanders als “schreeuwen” kunnen karakteriseren. Het viel haar al snel op dat Nederlanders zachter en discreter praten, wat ook andere Spaanse mensen in Nederland opvalt, inclusief als familieleden langskomen: “Wat praten die Nederlanders hier zacht!”..

Rentes de Carvalho noemt dat niet echt in zijn boek, waardoor dat harde praten mogelijk minder voor Portugal geldt, of is het niet zo’n aandachtspunt. Dat is het ook niet meer van mij trouwens: door die cultuur en praatverschillen heb ik mijzelf aangeleerd om op de inhoud te letten, en minder op toon en volume. Volume van praten zegt niets over het karakter van mensen heeft mijn leven mij geleerd. Harde praters konden liefdevol zijn, zachte praters de meest haatdragende dingen zeggen. In de Italiaanse cultuur is het zelfs zo dat hatelijke dingen soms wat zachter (geniepiger) worden gezegd, net als bij sommige Nederlanders met ook haat en rancune in hun hart.

Die regelzucht van Nederland herkenden en bekritiseerden mij ouders ook, net als Rentes de Carvalho. Echter, ze prezen het ook wel, Nederland immers dat goed georganiseerde, welvarende land makend dat het is. Hetzelfde geldt voor het sterke economische vermogen voor een klein land, strak organisatievermogen, en de werkdiscipline. Relatieve complimenten, dat is waar: dat iemand een bovengemiddeld goede accountant is, maakt nog niet dat je met hem wilt gaan feesten van het weekend.., maar nog steeds complimenteus.

VERANDERINGEN

Sommige Nederlandse cultuurtrekken, ook de wat minder sympathieke, blijken hardnekkig de tand des tijds te doorstaan, naar mijn opvatting. Sinds 1972 is er me dunkt echter wel veel veranderd bij de Nederlanders. Het is allemaal wat internationaler geworden: via de media, meer migranten, en het meer kunnen reizen van Nederlanders. Zo botsten de Nederlanders op andere culturen, inclusief keukens, muziekstijlen, zelfs verspreid buiten hippe, hoogopgeleide Randstedelingen. Dit verscheen daarom ook in Nederland, en maakte het multicultureler.

1972 is ook een interessant jaar, want toen ik in Amsterdam kwam wonen (2003) ben ik veel Surinamers, of Nederlanders met een Surinaamse achtergrond tegen gekomen. De Surinaamse cultuur is wat geslotener dan die lijkt – ondanks het imago van “gezelligheid” - maar iets opener dan de Nederlandse, waardoor je mensen wel leert kennen. De Surinaamse gemeenschap heeft veel invloed gehad in Amsterdam, hoe je het ook wendt of keert. Okee, op sommige terreinen wat sterker dan op andere, maar redelijk wijd. Rentes de Carvalho was vanaf het begin woonachtig in Amsterdam, en noemt Surinamers weinig in dit boek. Andere migranten (Turken, Arabieren, Portugezen e.a.) wat meer. Misschien waren ze er tot die tijd (1972) nog niet zoveel, of waren ze minder nadrukkelijk aanwezig.

Hij noemt wel Surinamers en Antillianen, maar in een weinig vleiende beschrijving, bovendien ontsierd door het gebruik van het "n" woord, dat nu terecht in diskrediet is geraakt.

In het hoofdstuk over 'Gezelligheid. Manieren.' schrijft hij aldus, helaas weinig politiek correct: "Het is vermakelijk te zien hoe de jonge negers uit Suriname of de Antillen deze gewoonten meteen door hebben en er profijt van trekken, in de zekerheid dat de Hollander alles slikt uit angst voor racist uitgemaakt te worden.. De Surinamers lachen om de rijen wachtende mensen, dringen voor, brutaal-nonchalant, hun 'takki-takki' pratend dat niemand verstaat" ('Waar die andere God woont', p. 71/72).

Zoals gezegd is deze passage ontsierd door tegenwoordig incorrecte termen (ook 'takki-takki' is een verouderde - en denigrerende - term voor de taal correcter bekend als Sranan Tongo of (misschien) Creools of Surinaams. Het beschrijft bovendien vervelend gedrag, al zegt hij erbij dat ze het van de Nederlanders in hun omgeving overnamen. Iets van de spanningen tussen de bevolkingsgroepen wordt eruit nog wel duidelijk.

WIT OF ZWART

Dit alles verklaart deels waarom ik mij – tot verbazing van sommigen in mijn huidige vriendenkring – opgroeiend, nooit als “blank” of “wit” heb gezien, al ben ik een Europeaan. Deels wordt dat ook verklaard doordat ik in een vooral blank Noord-Hollands dorp als Nieuw-Vennep opgroeide. Het is ook niet te verklaren uit een “wit privilege” waardoor ik mij raciaal geen zorgen hoefde te maken, wat sommige lezers nu mogelijk denken: autochtone Nederlanders zagen mij en mijn familie toch wel degelijk als “anders” en buitenstaanders, want buitenlanders.

Uit wat ik hierboven vertel blijkt immers dat we bij mij thuis vooral bezig waren met de verschillen met Noord-Europeanen als Nederlanders vanuit onze Italiaans-Spaanse culturen (proberen) te “ontcijferen”. “Nederlanders doen dingen anders dan wij”, dat werk. Dit had geen raciaal component, hoewel we wisten dat Nederlanders meestal blonder, langer en lichter waren. Dat laatste ook maar deels: zowel mijn vader als ik werden net als Nederlanders roodverbrand van de zon (mijn moeder eerder bruin) als we familie in Andalusië (Zuid-Spanje) bezochten, en mijn haar is donker, maar met een rodige gloed, en een van mijn broers is zelfs nog blonder dan ik (men dacht altijd dat hij Nederlander was).. Toch: we waren bezig met cultuurverschillen, niet met ras.

Achteraf ben ik daar blij om, en zie ik dat zelfs als een zegen. Ik vind het bijna zwakzinnig om zo te denken in wit en zwart. Je komt uit een Europese cultuur, of je hebt een Afrikaanse afkomst, al dan niet gemankeerd en verstoord door meer dan 400 jaar slavernij en onderdrukking, maar nog steeds met een eigen Afro-gebaseerde cultuur.

Gelukkig dacht ik niet, toen ik voor het eerst naar Reggae-songteksten luisterde (ik leerde al jong Engels), rond mijn 11e levensjaar: ik ben wit, zwarten hebben een andere belevingswereld: dit snap ik toch niet. Mijn eerste impuls was om te proberen te begrijpen wat deze persoon zingt, en of ik me ermee kan identificeren. Gewoon als medemens.

Tegenwoordig hoor ik blanken wel zo praten (de muziek klinkt leuk, maar die teksten van die zwarten uit het ghetto snap ik toch niet: we hadden het thuis goed en ik ben wit). Mijn ouders waren arbeiders en zeker niet rijk, maar we kwamen rond en woonden betrekkelijk comfortabel. Toch kon ik me meteen met teksten identificeren.

Daarom zeg ik nog altijd dat cultuur belangrijker is dan ras, en dat ervaar ik ook echt zo.

RACISME

Rentes de Carvalho zegt dus weinig over gekleurde of zwarte mensen in Nederlanders, en niet veel meer over licht-getintere types, die er vaak zelfs uit zien als donkere Zuid-Europeanen (Arabieren, Turken), maar zegt wel wat interessants over racisme in Nederland.

In het extra hoofdstuk bij de uitgave van 1982 (dus over de periode 1972-1982), zegt hij iets dat nu, bij schrijven (2019) nog even relevant is.

Ik heb al eerder geschreven dat het racisme een gezwel is dat een groot aantal Nederlanders heeft aangetast, maar nu moet ik er helaas aan toevoegen dat het aantal is toegenomen, terwijl de minderheid die het veroordeelt kleiner en onverschilliger is geworden” (‘Waar die andere God woont’, p. 167)..

Even verderop, en goed verwoord: “Ik voel het hoe langer hoe meer als een factor die gewicht in de schaal legt bij gesprekken en voorkeuren, een dagelijks verschijnsel”.. (‘Waar die andere God woont’, p. 167).

Vooral, zo zegt hij, het “geniepige racisme, het moeilijk aantoonbare, waar je constant op stuit maar dat, op heterdaad betrapt…wegkruipt” (‘Waar die andere God woont’, p. 167/168) in Nederland baart hem (in 1982!) zorgen, meer dan het karikaturale, openlijke racisme van marcherende (neo-)nazi’s wat niet zoveel voorkomt in Nederland.

Dit schreef hij dus in 1982, toen Surinamers en Antillianen nog niet eens zo zichtbaar in Nederland aanwezig waren, en waarna nog veel Marokkaanse migranten naar Nederland zouden komen, ook wel meer Zuid-Amerikanen, en nog later asielzoekers en vluchtelingen uit verschillende Afrikaanse en Aziatische landen. Veel mensen om dat type geniepige racisme op toe te passen en uit te proberen, kun je cynisch stellen. Het invloedrijke boek ‘Alledaags racisme’ – met name over ervaringen op de werkvloer van zwarte vrouwen in Nederland – geschreven door Philomena Essed, verscheen dan ook voor het eerst in 1984..

J. Rentes de Carvalho’s ‘Waar die andere God woont’ (1972/1982), is ook om deze reden zowel een tijdsbeeld als tijdloos..

TIJDSBEELD EN TIJDLOOS

Een tijdsbeeld en tijdloos lijkt tegenstrijdig, maar hoeft dat niet te zijn. De "hippie-jaren" kwamen vanaf ongeveer 1967 tot de vroege jaren 70 ook in Amsterdam en Nederland op, en dat is een beetje de focus van tijd in Rentes de Carvalho's boek. Vandaar zijn aandacht voor veranderingen in geslachtsverhoudingen, de seksuele "revolutie", alsook andere maatschappelijke, progressieve stromingen, die toen - modieus of dieper - invloed hadden. Hij wijdt er zelfs een hoofdstukje aan. Hij schrijft dat hij niet tegen verandering is, maar uit wel scepsis over wangevolgen van de verandering, zoals de sexshops. Ook dit verbindt hij aan de culturele context waarin deze plaats vinden, namelijk het calvinistische, vooral botte en fantasie-arme Nederland.

Die Nederlandse volksaard blijkt daarentegen wel tijdlozer, in veel opzichten, niet alle. De wat botte manieren, omgang met buitenstaanders, "calvinistiche koopmansgeest", gebrek aan sier en opsmuk, wat stijf en rechtlijnig. Op zich "neutrale", historisch gevormde karaktertrekken, die echter anders zijn dan die in Portugal en andere Zuid-Europeze landen. Het vele reizen naar Zuid-Europa van veel Nederlanders, of de EU, verandert dat in essentie weinig: ze gaan in drie van de vier gevallen als Nederlander naar Spanje, niet als iemand die wil "verspaansen". Voor de zon en wat andere attracties wellicht.

Rentes de Carvalho stelt zoals al gezegd dat het racisme erger is geworden in Nederland, tussen 1972 en 1982, en uitsluitender. Die stijgende lijn kan te maken hebben met de aanwezigheid van meer en andere typen buitenlanders, een andere tijdsgeest, belangen, en nog veel meer. Hij heeft daar in ieder geval denk ik wel een punt.

Het boek is prettig leesbaar, en zoals reeds gezegd "herkenbaar" voor mij, maar dus in zekere mate ook "leerzaam", juist omdat het zowel een tijdsbeeld als het tijdloze beschrijft.