dinsdag 2 mei 2023

Simon Carmiggelt

Simon Carmiggelt (1913-1987) was een bijzondere Nederlandse auteur, maar is ook één van die “televisie-herinneringen” voor veel mensen. Zonder twijfel is dat een “generatie-ding”. Tot in de 1980s heb ik nog bewust zijn zogenaamde ‘kronkels’ op televisie gezien: voorgelezen verhaaltjes, anekdotisch, meestal poetisch. Iemand – mogelijk hijzelf – noemde deze treffend “schetsen”, wat ik een mooie aanduiding vind. Alledaagse taferelen en gesprekken, maar toch met een diepere laag. In 1987 was zijn laatste tv-uitzending en “kronkel”. Hij was echter al veel langer op tv, ook in de jaren 70 bij de VARA.

SOCIAAL-DEMOCRATISCH

Carmiggelt is geboren in Den Haag. Of hij een “Hagenaar” – uit een rijk deel/rijke familie – of een “Hagenees” – uit een armer deel of armere familie – weet ik eigenlijk niet. Hij zat in ieder geval veelal in de “linkse”, sociaal-democratische hoek – kwam ook uit zo’n nest -, en schreef zijn stukken (“kronkels” of “schetsen”) dan ook een flink deel van zijn leven voor sociaal-democratische kranten als Vooruit, deel van Het Volk, en later dus voor het Parool. Hij deed ook (kritisch) verslag van het fascisme in Nederland vóór de oorlog, de NSB van Mussert en kleinere clubs.

Hij verzette zich al steeds meer tegen de Nazi’s, na de bezetting in 1940, onder meer via heimelijk verzetswerk - dus bleef kritisch. Ook werd hij ontslagen omdat hij weigerde de "Ariër-verklaring" te tekenen. Voorzichtig (want hij had een gezin) was hij dus rebels. Zijn indirecte betrokkenheid bij oprichting van verzetsblad het Parool, en de verspreiding ervan, deden hem uiteindelijk opgepakt worden. Dat latere verzetswerk voor het Parool in de oorlogsjaren, deden Carmiggelt uiteindelijk ook in Amsterdam belanden en ook blijven.

Puur naar de manier kijkend waarop hij in Amsterdam terecht kwam, deels toeval, deels keuze, en op dezelfde leeftijd (we waren beide rond de 29 jaar oud, toen we naar Amsterdam kwamen), herken ik mijzelf wel in Carmiggelt, zij het in een totaal andere tijd, en ik kwam uit een klein Noord-Holland’s dorp, hij uit Den Haag. Net als ik had hij een nuttige “blik van buiten” op de hoofdstad, die soms van zelfgenoegzaamheid aan elkaar hangt, maar ook fascineert door de variatie, drukte, en gekte. Verder “hingen” we wel grotendeels in andere kringen, maar dat even terzijde.

Op zijn minst sympathiseerde hij voorts met de onderklasse, of hij nu wel hun ontberingen kende uit ervaring, of niet: dat laatste komt immers zo vaak voor. Arme arbeiders houden minder tijd en energie over na hun zware, vaak geestdodende werk dienend om alleen maar rond te komen, voor iets als schrijven, kunst maken, of zelfs filosoferen over hun levenssituatie. ‘Erst das Fressen, dann die Moral’, dixit Berthold Brecht.

Ik herinner mij dat Carmiggelt’s “kronkels” mij aanspraken: de droge, doch plezierig-relativerende manier waarop hij ze voorlas, en de verhalen zelf. Vaak gingen die verhalen over een stad, de grote stad, Amsterdam, zo’n 20 km van waar ik toen woonde. Vaak in kroegen. Niet eens zo ver, maar moeilijk bereikbaar voor mij op die leeftijd, en een andere, fascinerende, spannende grootstedelijke wereld.

KROEG

Of het een reëel beeld was, betwijfel ik nu, maar ik had een beeld van Amsterdamse, specifiek Jordanese, “bruine” kroegen waar eigenzinnige, grappige types rondhingen, met die typisch Amsterdamse “bijdehante” humor, en zelfs voor noordelijke streken toch aardig wat “Napolitaanse” zanglust, imitatie of niet.

Mijn moeder vertelde mij ooit een leuk verhaal. Vertaald uit het Spaans zei ze het zo: “je vader nam me een keer mee naar zo’n Jordanese, Amsterdamse kroeg, sommige dronken mensen zongen mee..”..

Ik kon eruit niet opmaken of ze het leuk vond. Hoe ze het formuleerde was het iets als “het was blijkbaar nodig”. Mogelijk verstond ze toen ook weinig. Vrijheid is altijd beter – zelfs vrijheid met “slechte” of andere smaak – zal ze waarschijnlijk gedacht hebben, immers na het cynisme, de repressie, en de leugenachtigheid, in het Spanje onder het (fascistische) Franco regime, dat ze pas verlaten had.

Een wat meer en eerder geïntegreerde Italiaan – die al aardig wat Nederlands sprak – wilde even zijn kersverse Spaanse vrouw helpen integreren en Nederland begrijpen. Dat vond ik eigenlijk het mooiste van dit verhaal. Een soort ongemakkelijk geuite liefde.

Welnu, zo’n verhaal van mijn moeder, maar dan met meer “dialoog”, zou ook een verhaal, een “kronkel” van Carmiggelt kunnen zijn.

PRAATGROEPEN

Hij schreef weliswaar vooral over wat oudere Nederlandse, wat burgerlijk levende, mensen – wel vaak echtparen -, maar qua thematiek en setting waren er overeenkomsten. Ook de “ongemakkelijk geuite liefde” is terugkerend is in Carmiggelt’s verhalen.

Het was ook de tijd toen mannen moeilijker open over gevoelens praten, zeker van wat oudere generaties, zoals mijn vader, en de echtgenoten, kroegtijgers, en oude vaders die Carmiggelt’s verhalen bevolken.

Die hadden de jaren 70 hippie en “flower power” tijd niet echt meegemaakt. De “praatgroepen”, de “feminisering” van mannen, zoals schrijver Stephan Sanders dat eens beschreef, van de commune’s en progressiever onderwijs; dat had nog weinig invloed op mannen van deze oudere generatie. Mannen moesten mannen zijn, werken, en stoer doen. Niet in elk geval hetzelfde als liefdeloos zijn, maar wel vaak zakelijk en afstandelijk.

Over die moeizame gesprekken en uitingen tussen mensen, en vaak ook man en vrouw, gingen veel van Carmiggelt’s “schetsen”. Dit analyseer ik op basis van een grote steekproef van zijn verhalen.

THEMA’S

Een diepere, maatschappelijke betekenis, richting het abstracte, vermeed Carmiggelt vaak, merkte ik. Uitbuiting, armoede, vervolging, als thema’s dienen wel regelmatig als referentie voor de “schets” van personen en situaties. Soms ook heel mooi en subtiel, vind ik, zoals hij via een bepaalde woordkeuze toch naar onrecht of misstanden verwijst, vanuit het alledaagse. Menselijke relaties en “eenzaamheid” blijven daarbij echter toch hoofdthema’s.

Elders op dit blog maak ik wel het onderscheid tussen schrijvers goed in “denkprocessen” en directe communicatie, en die beter in sfeer- en beeldschetsen, in het visualiseren.

Carmiggelt is duidelijk van de eerste categorie. Hij beschrijft gesprekken tussen mensen, voornamelijk. De settings waar deze plaatsvinden worden wel genoemd maar niet beschreven, of slechts heel schetsmatig. Het gaat hem om de menselijke relaties in die setting.

Een licht-formele toon was Carmiggelt niet vreemd. Beleefde aanspreekvormen, maar ook formeel ten aanzien van instituties. Dit diende denk ik onbewust om zijn gevoel er buiten te houden, of in ieder geval te beperken: zo van: “ik verlies mij hier niet in loze emotie, maar houd het zakelijk..”. Hetzelfde doel diende de soms wat archaïsche woordkeuze.

DROOGKOMISCH

Net zo “droog” als hij de gesprekken of gedragingen optekent of beschrijft. Echter: hier is Carmiggelt wat speelser en vrijer in zijn beschrijvingen, met meer ruimte voor gevoelens.

Vaak ook humoristisch en droogkomisch, zulke nevenbeschouwingen. Zoals het noemen in een van zijn verhalen in de bundel getiteld ‘Weet Ik Veel’ (typische titel) van een vroegere schoolgenoot, die Carmiggelt als spreker wilde boeken. Carmiggelt had weinig herinneringen aan hem, maar hij merkte dat de schoolgenoot zo enthousiast over die middelbare school-tijd sprak dat hij, zo dacht hij, “daarna nooit meer iets leuks had meegemaakt”. Daar moest ik om lachen.

Het was ook een grappige en herkenbare observatie, maar zo heeft hij er aardig wat door zijn “schetsen”. Ik had regelmatig glimlach-momenten, zelfs af en toe “hardop lach” momenten.

Iets ertussen in had ik bij weer zo’n droogkomische beschrijving van Carmiggelt, ook in de bundel Weet Ik Veel. Een man komt een café binnen en noemt een naam, en of die van de eigenaar achter de bar was. Carmiggelt beschreef hoe de kastelein “zonder geestdrift” hierop zei “dat ben ik”.

Een klein, maar grappig detail, want herkenbaar. Een nuchtere, Amsterdamse Nederlandse man, bijna-mompelend en op rustige toon, zonder stemverheffing: “dat ben ik”.

Die woorden “zonder geestdrift” zijn des te genialer gekozen, omdat het toch raar is als iemand je vraagt “ben je.. (en dan je hele naam)..”. Zelfs voor een bareigenaar, want die kent men hoogstens van voornaam. Dat er geen geestdrift is toch wel noemenswaardig.

Met veelal als achtergrond Amsterdam, en in die tijd, speelde de oorlog uiteraard een rol in een deel van zijn “kronkels”, maatschappelijke problemen en ongelijkheid ook in vele “schetsen” direct of indirect, maar toch.. Het ging vooral om het alledaagse optekenen, en menselijke relaties.

ALLEDAAGSE MENSEN

Die alledaagse, menselijke relaties dienen eigenlijk niet als middel of “handvat” voor een ideologie, ook niet de “socialistische”. Dat is in Carmiggelt te prijzen: hij blijft de concrete, complexe mens zien, geen geabstraheerd “middel” of “functioneel wezen”, immers een voorbode van nog gevaarlijker ontmenselijking.

Daar komen de lessen terug die hij als jongeling leerde in de jaren 30 vóór de Tweede Wereldoorlog, verslag doend als journalist voor het socialistische blad Vooruit, bij bijeenkomsten van de NSB en verwante fascisten in Nederland. De geuite ideologieën en leuzen op zulke bijeenkomsten waren bepaald totalitair: “men wilde het volk gelukkig maken”, tekende Carmiggelt op. Wijselijk leerde hij hiervan dat zulke politieke “beloften ”het volk gelukkig te maken” kwaadaardig zijn en te wantrouwen.

Het is bovendien nogal collectivistisch, wat iets is dat fascisme met communisme deelt, en andere totalitaire systemen. Het cijfert het individu weg. Mogelijk dat daarom Carmiggelt zo alledaags en intermenselijk gericht was in zijn “kronkels”. Gewone mensen die leven op hun manier. Psychologie in plaats van sociologie..

Carmiggelt schrijft daar goed over, onderhoudend en creatief, vaak geestig. Dat wil echter niet zeggen dat ik alle mensen die zijn kronkels bevolken even sympathiek vind. Er zitten schatten bij, maar ook cynische egoïsten, en alles ertussen in.

Dat klopt echter ook, want een doorsnede van Amsterdam. Dat harde, ongevoelige in het karakter van sommige Amsterdammers weerspiegelt de anonieme, koude, en drukke stad. Tegelijkertijd is er in zo’n kille context altijd de zoektocht naar liefde en menselijke warmte, bij veel mensen.

Die zucht en zoektocht komt ook goed naar voren in Carmiggelt’s verhalen, zij het soms wat “onhandig” of indirect geuit. Ook door de ingehouden “pre-praatgroepen” en “pre-hippie tijd” mores.

REPRESENTATIEF

In 1987 overleed Carmiggelt. Het is nu een andere tijd, maar ook rond die tijd was Amsterdam al wat multicultureler geworden. Nu zouden qua stijl en focus Carmiggeltiaanse “kronkels” in Amsterdam een stuk diverser zijn. Als ze althans als “representatief” van heel Amsterdam willen gelden.

Het waren in Carmiggelt’s verhalen immers vooral witte Nederlanders van middelbare leeftijd of ouder, vaak tamelijk ordelijk levend, gezinnetjes, opgroeiende kinderen, de rekeningen betalen..zulke besognes. Alcohol bleek vaak de grootste ondeugd in tamelijk burgerlijke leventjes.

Er zaten weinig vrijdenkende, losgeslagen kunstenaars tussen, die ook nog rare drugs gebruikten, of wat jongere anarchistische krakers, zoals je in Carmiggelt’s tijd al had.

Ook zaten er nauwelijks Surinamers tussen, toch een grote groep in Amsterdam. Interessant als groep, omdat de mate van “vernederlandst” zijn wisselt per Surinamer. Ook geen Marokkanen of Turken, of andere groepen. Eigen, wat geslotener gemeenschappen met minder gemengde relaties met Nederlanders dan Surinamers, maar toch..

Multiculturele relaties en gesprekken – en culturele verschillen - zouden nu een interessant thema voor Carmiggelt’s verhaaltjes zijn, met Amsterdam als achtergrond.

EIGEN ERVARING

Uit mijn eigen ervaring kan ik zo een aantal verhalen “opdreunen”, of in ieder geval geestige anekdotes in Amsterdam navertellen, op een Carmiggeltiaanse manier. Zonder al te groffe, seksuele, of intieme details, uiteraard, maar interessante gesprekken en meningen over de wereld en alledaagse levens van bijvoorbeeld een Ghanese in een van die flats in de Bijlmermeer, toen vernieuwende architectuur, anno 2023 verwaarloosd en tochtig. Ook de verhalen vol alledaags crypto-racisme, van een van de weinige Surinaamse café-eigenaars door de jaren heen in de Nieuwmarkt-buurt in het oude centrum van Amsterdam.

Ik ken meerdere “flamboyante” muzikanten en aspirant-muzikanten, en nog een andere categorie die ik als juist "niet-aspirant" muzikanten zou typeren. Ze kunnen goed een instrument bespelen, wat blijkt tijdens jams in clubs, maar hun muzikale ambitie blijft onduidelijk of moeizaam, gezien – ondanks vaak vrije geesten - concessies aan het burgermansleven, waar wel genoeg geld verdiend wordt. Dat is ook interessant, voor een moderne “kronkel”.

Ik heb ook meerdere droogkomische anekdotes of alledaagse “schetsen” over blowers (wiet-gebruikers) in coffeeshops of elders in Amsterdam, legendarische gesprekken in coffeeshops. Een andere leefwereld en leeftijdsgroep dan Carmiggelt’s personages, maar het kan vergelijkbaar geschreven verhalen, of “kronkels” opleveren, net zoals de drinkende, autochtone, oudere mannen in kroegen in een deel van Carmiggelt’s verhalen.

Ik ken verder een Syriër, ooit asielzoeker, die moest wennen aan “lage plafonds” in Amsterdamse woningen, en die de corona “lockdowns” en avondklok herinnerde aan wat hij in Syrië verliet. Om daarna weer Carmiggeltiaans terug te gaan naar het alledaagse. De Syrische jongeman heeft om een of andere reden een voorliefde voor de maté-drank uit Zuid-Amerika te hebben ontwikkeld. Vast op het menu in zijn kleine appartement in Amsterdam-West, ook toen ik bij hem op visite kwam.

Ikzelf raakte op de fiets altijd verdwaald als ik naar Amsterdam-Noord moest, en raakte soms al depressief op de pont over het IJ. Laatst was historisch: voor het eerst raakte ik niet verdwaald. Zit ook een verhaal in, hoewel Carmiggelt meer de nadruk op gesprekken legde.

Allemaal niet erg spectaculaire dingen, die als “schets” toch iets zeggen. Een belangrijke les: dat we allemaal gewoon maar mensen zijn. Ongeacht huidskleur, culturele achtergrond, buitenlander of Nederlander, geslacht, leeftijd, en levenskeuzes. Levenskeuzes kunnen verschillen, maar “ongeveer” en meer abstract willen we allemaal hetzelfde: vervulling en respect.

Dat kan alledaags, beeldend, oer-menselijk zijn, en tegelijk extra leerzaam over maatschappelijke problemen in het huidige Amsterdam. Een beetje zoals Carmiggelt deed: daarnaar verwijzen vanuit het alledaagse leven tussen mensen, maar dan dus met het huidige, diverse Amsterdam als achtergrond.

Geen slecht idee, haha. Ook om te onderzoeken of de 1960s en 1970s “flower power”-tijd hippie-commune “praatgroepen” of feminisering echt mannen beter over “gevoelens” heeft doen praten.. of dat met andere woorden blijvend effect heeft gehad op de huidige, jonge generatie Nederlanders, of bij minderheden die uit een andere cultuur kwamen met minder moderne man-vrouw verhoudingen, en nog “machismo” waarden. Interessante vragen.

Mijn voorzichtige inschatting op basis van mannen die ik ken (Nederlanders, buitenlands, oud en jong) is dat dat effect er is, maar beperkt. Vrouwen zijn nog steeds beter en eerlijker in het open praten over gevoelens. Mannen "bluffen" vaak nog steeds vooral.

CONCLUSIE

Hoe dan ook, ik vond Simon Carmiggelt voor zijn tijd een goede, onderhoudende schrijver en verteller. Uniek met zijn droogkomische “schetsen” van het alledaagse in Amsterdam, een goed tijdsbeeld gevend van “gewone”, veelal autochtone Amsterdammers. Ik hou ook van schrijven, sinds mijn vroege tienerjaren, dus kan mogelijk een beetje door Carmiggelt beïnvloed zijn, bij mijn pogingen essays en romans te schrijven, al vrees ik dat de invloed van iemand als Mulisch groter is geweest, en van latere Nederlandse schrijvers en essayisten (Stephan Sanders bijv.), naast buitenlandse schrijvers (Frans, Spaans, Nigeriaans, Caraïbisch e.a.).

Hij speelde een goede, zelfs heldhaftige rol bij de begintijd van het Parool, in verzet tegen het Nazi regime in bezet Nederland, met alle risico’s van dien, maar voor de waarheid en vrijheid.

Carmiggelt leefde dat min of meer door zijn oprechte menselijke interesse – de mens als doel op zichzelf beschouwend, en niet als middel voor een ideologie - , en bleef bovendien ook schrijven voor het Parool tot zijn dood in 1987.

Dat “verzet” is voorzichtig gezegd wat minder duidelijk, de laatste jaren in het huidige dagblad het Parool, net als bij andere dagbladen; overheidsnarratieven worden doorgaans blind gevolgd (de corona en “vaccin” nonsens), bij uitzondering wat kritische zin, van een dwarse columnist, maar geen systeemkritiek, niet eens regeringskritiek, en wel heel selectieve “quasi-linkse” verontwaardiging rond bepaalde thema’s, maar hypocriet gezwijg over ander onrecht. Ook onrecht (in Afrika bijvoorbeeld) dat ook “linkse” mensen ter harte zou moeten gaan. Aandacht voor grotendeels fictieve klimaatproblematiek, in plaats van voor echte milieuproblemen, etcetera, etcetera. Weinig echt “wereldverbeterends”, in de goede zin van het woord: “a far cry” van de verzetsjaren.

De reden zal zijn, zoals zo vaak tegenwoordig: “alles voor het grote geld”. Mensen/individuen worden geen belangwekkende doelen op zich (zoals in Carmiggelt’s “kronkels” nog wel), maar slechts een middel, zoals in alle –ismen (fascisme, communisme, kapitalisme), tot een extern of “hoger” doel of (eigen)belang.

Iets met omdraaien in het graf..